Gezoneerd industrieterrein
Voor inrichtingen die onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen (type A en type B inrichtingen) zijn er een aantal aparte regels. Daarnaast speelt de geluidbelasting van deze inrichtingen een rol in het zonebeheer. Op deze pagina wordt op de volgende onderwerpen ingegaan:
Type A inrichting, akoestisch onderzoek
Type A bedrijven uit het Activiteitenbesluit hebben geen meldingsplicht. Deze bedrijven kunnen zich op een gezoneerd industrieterrein vestigen zonder melding. Daarnaast bestaat er voor deze bedrijven op basis van het Activiteitenbesluit geen verplichting tot een akoestisch onderzoek.
Op basis van art. 165 Wgh kunnen gegevens betreffende de geluidsuitstraling door de zonebeheerder gevraagd worden. Het gaat dan om informatie over type en plaats van de geluidsbronnen, bronvermogens, bedrijftijden en dergelijke.
Deze emissiegegevens zullen door de zonebeheerder zelf in het beheermodel moeten worden opgenomen. In dit laatste geval liggen de kosten voor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting en het bepalen van reducerende voorzieningen bij de zonebeheerder.
Type B Inrichting, melding en akoestisch onderzoek
Indien een akoestisch onderzoek noodzakelijk is voor zonebeheer kan het bevoegd gezag binnen vier weken na ontvangst van de melding besluiten dat een akoestisch onderzoek wordt overgelegd (art. 1.11 lid 6). Het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de handleiding meten en rekenen industrielawaai. Tegen een dergelijk besluit is bezwaar en beroep mogelijk.
Inrichtingen voor het vervaardigen van betonmortel of betonwaren (categorie 11.1, onderdeel b, van onderdeel C, Bijlage 1 Besluit omgevingsrecht) moeten naast een melding Activiteitenbesluit ook een Omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) aanvragen bij het bevoegd gezag. Voor deze inrichtingen wordt altijd een akoestisch onderzoek bij de melding gevoegd. Het doel van de OBM is dat het bevoegd gezag vooraf instemt met het van start gaan van een specifieke activiteit op een specifieke locatie. De OBM bestaat uit een toestemming of een weigering. Voor meer informatie zie: Omgevingsvergunning beperkte milieutoets. Het akoestisch onderzoek voor dit type bedrijven beschrijft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de inrichting op de zonegrens en op geluidsgevoelige objecten binnen de zone op basis waarvan het bevoegd gezag kan beoordelen of aan de geluidsvoorwaarden voor de zone kan worden voldaan.
Toeslagen tonaal, impulsachtig en/of muziekgeluid
In het Activiteitenbesluit wordt voor de bepaling van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau verwezen naar de handleiding meten en rekenen industrielawaai. Toeslagen voor tonaal, impulsachtig en/of muziekgeluid zijn van toepassing indien op het beoordelingspunt het geluidsimmissieniveau als zodanig gekarakteriseerd kan worden.
Voor inrichtingen op gezoneerde industrieterreinen zijn twee situaties te onderscheiden.
- Inrichtingen waarbij binnen een afstand van 50 meter geen gevoelige objecten, anders dan gevoelige objecten op het gezoneerde industrieterrein, zijn gelegen. (In art. 2.17 is opgenomen dat de normen niet gelden op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein.)
Voor deze inrichtingen gelden de normen, overeenkomstig art. 2.17 lid 2, op een afstand van 50 meter van de grens van de inrichting in plaats van op een gevoelig object. Zoals opgenomen in voorbeeld 2 in module D van de handleiding meten en rekenen industrielawaai dient, indien de geluidsemissie van een inrichting getoetst wordt op referentiepunten op kortere afstand van de inrichting in plaats van op beoordelingspunten bij geluidsgevoelige bestemmingen, met het toepassen van toeslagen zorgvuldig omgegaan te worden. Indien op referentiepunten het geluid als tonaal, impulsachtig of muziekgeluid wordt gekarakteriseerd, behoeft dit niet vanzelfsprekend te leiden tot geluidsimmissieniveaus met een dergelijk karakter op de beoordelingspunten bij geluidsgevoelige bestemmingen: andere geluidsbronnen van de inrichting kunnen dat karakter maskeren. Voor het wel of niet toepassen van toeslagen op de beoordelingspunten op 50 meter is het daarom van belang of het geluid ter hoogte van de dichtstbijzijnde gevoelige objecten buiten het gezoneerde industrieterrein als tonaal, impulsachtig of muziekgeluid kan worden gekarakteriseerd. - Inrichtingen waar binnen een afstand van 50 meter gevoelige objecten zijn gelegen.
Hiervoor geldt dat de toeslagen moeten worden toegepast indien bij deze gevoelige objecten het geluid als tonaal, impulsachtig of muziekgeluid wordt gekarakteriseerd.
NB. Het bovenstaande geldt alleen voor toetsing aan het Activiteitenbesluit. Voor zonebeheer en hogere waardeprocedures worden geen toeslagen voor impulsachtig, tonaal of muziekgeluid toegepast.
Gevoelige objecten op een gezoneerd industrieterrein
De normen gelden niet op gevoelige objecten die zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein (art. 2.17 lid 1 en 3 t/m 6). Deze gevoelige objecten, die in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet op een gezoneerd industrieterrein thuishoren, krijgen dus geen bescherming tegen inrichtingen die onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen.
Beschermingsniveau
In art. 2.17 lid 2 is voor inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein een apart beschermingsniveau opgenomen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (art. 2.17, lid 2). Deze bedraagt 50 dB(A) etmaalwaarde op 50 meter van de grens van de inrichting. Als binnen een afstand van 50 meter van het terrein van de inrichting gevoelige objecten, anders dan gevoelige objecten op het gezoneerde industrieterrein, zijn gelegen, gelden daar de waarden uit tabel 2.17a op de gevel.
Gevoelige bestemmingen op een gezoneerd industrieterrein krijgen geen geluidbescherming tegen inrichtingen. Vanuit een goede ruimtelijke ordening zijn gevoelige bestemmingen op een gezoneerd terrein overigens onwenselijk.
Belangrijkste kenmerken:
- De grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (50 dB(A) etmaalwaarde) geldt ook op 50 meter van de grens van de inrichting (art. 2.17, lid 2). Zijn echter binnen een afstand van 50 meter van de grens van de inrichting gevoelige objecten gelegen, anders dan gevoelige objecten op het gezoneerde industrieterrein, dan gelden daar de waarden uit tabel 2.17a.
- Voor windturbines op een gezoneerd industrieterrein geldt artikel 2.17 niet, maar gelden de waarden die genoemd zijn in art. 3.14a.
- Voor het LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen, het LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen én het LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen geldt het beschermingsniveau uit tabel 2.17a.
Maatwerkvoorschriften
Op basis van art. 2.20 lid 1 kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax) vaststellen.
Toetsen aan de zone bij opleggen maatwerkvoorschrift
Voor de meeste inrichtingen is de norm van 50 dB(A) op 50 meter voldoende. Het kan voorkomen dat een inrichting met deze norm in de knel komt. In de toelichting van art. 2.17 lid 2 staat hierover: "Wanneer een inrichting meer geluidsruimte nodig heeft kan maatwerk worden toegepast, waarbij het zonebeheer in acht genomen wordt."
Maatwerkvoorschrift vanwege zonebeheer
Als uit het akoestisch onderzoek voor betonbedrijven, die zijn aangewezen als grote lawaaimaker, blijkt dat het bedrijf niet aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder kan voldoen moet deze activiteit geweigerd worden of moeten bij maatwerkvoorschrift aangepaste geluidseisen gesteld worden, zodat aan de normen voor de zone wordt voldaan.
De genoemde weigeringsgrond staat in artikel 5.13b, derde lid Besluit omgevingsrecht. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, Wabo in samenhang met artikel 2.2a, derde lid Bor is het oprichten of het veranderen van een betonbedrijf dat is aangewezen als grote lawaaimaker omgevingsvergunningplichtig. Voor deze bedrijven is een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) nodig. Aan de OBM kunnen op grond van artikel 5.13a Bor geen voorschriften worden verbonden. Het vaststellen van grens- en controlewaarden vind daarom plaats op grond van artikel 2.20 Activiteitenbesluit.
Voor overige inrichtingen staat in het Activiteitenbesluit niet specifiek dat er maatwerk kan worden voorgeschreven in het kader van zonebeheer. In de toelichting bij het toetsingskader (art. 2.17 lid 2) staat dit wel aangegeven.
In 2004 bepaalde de Raad van State dat het opleggen van lagere geluidsgrenswaarden niet onnodig bezwarend was (ABRvS 30 juni 2004, nr. 200400974/1).
De gemeente stelde een lagere geluidsgrenswaarde vast omdat de inrichting was gelegen op een gezoneerd industrieterrein. Door de inrichting niet meer geluidsruimte te vergunnen dan noodzakelijk was voor de bedrijfsvoering, werd gewaarborgd dat voor de reeds aanwezige en nog te vestigen inrichtingen op het industrieterrein voldoende geluidsruimte beschikbaar zou blijven. Door de gestelde nadere eis werd de huidige bedrijfsvoering op geen enkele wijze belemmerd. De Raad van State was het met het besluit van de gemeente eens.
De 8.40 AMvB waarnaar in deze uitspraak wordt verwezen, is komen te vervallen met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit. De overgang naar het Activiteitenbesluit is voor de interpretatie van deze uitspraak niet relevant.
Zonebeheer
Op basis van de Wet geluidhinder moet de geluidbelasting veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen op een industrieterrein worden meegenomen bij toetsing aan de zone en hogere waarden (zie definitie geluidsbelasting vanwege industrieterrein, art. 1 Wgh). Dus in principe moet ook de geluidsbelasting van type A en type B daarbij worden meegenomen. Een uitzondering daarop is het geluid van windturbines, zie art. 1b lid 2 Wgh.
Zonder maatwerkvoorschrift moet met de geluidemissie gerekend worden behorende bij het toetsingskader van artikel 2.17 lid 2 (50 dB(A) op 50 meter).
NB. Voor zonebeheer en hogere waardeprocedures worden geen toeslagen voor impulsachtig, tonaal of muziekgeluid toegepast.