Veiligheidsvoorschriften voor het afleveren van brandstof aan motorvoertuigen voor wegverkeer en spoorvoertuigen
Deze pagina wordt niet meer geactualiseerd. Kenniscentrum InfoMil is onderdeel geworden van het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO). Kijk op de IPLO-website voor actuele informatie over Veiligheidsvoorschriften kleinschalig tanken en grootschalig tanken.
Op de pagina Afleveren brandstof staat een overzicht van de vindplaats en reden van vergunningplicht voor het afleveren van brandstoffen.
Op deze pagina is informatie opgenomen over veiligheidsvoorzieningen bij het afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen voor het wegverkeer en spoorvoertuigen (paragraaf 3.3.1 van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling):
- Aandachtspunten
- Vaste afleverinstallaties vloeibare brandstoffen vanaf 25 m3 per jaar
- Vaste afleverinstallaties vloeibare brandstoffen minder dan 25 m3 per jaar
- Mobiele afleverinstallatie
- Onbemande benzine tankstations
De voorschriften gelden voor het afleveren (tanken) voor eigen gebruik en voor verkoop aan derden bij tankstations.
Informatie over de eisen voor bodembeschermende voorzieningen staan op de pagina Afleveren brandstoffen onder Bodem en ondergrond.
Aandachtspunten
Vloeibare brandstoffen
Het begrip "vloeibare brandstoffen" verwijst naar de Wet op de Accijns. Onder dit begrip vallen onder andere benzine (= lichte olie) en diesel (= gasolie) maar ook biobrandstoffen.
Niet wegverkeer
Voor het afleveren van vloeibare brandstof anders dan aan motorvoertuigen voor het wegverkeer of spoorvoertuigen gelden de artikelen:
- van paragraaf 4.6.3 "Afleveren van vloeibare brandstoffen aan vaartuigen" of
- van paragraaf 4.6.4 "Afleveren van vloeibare brandstof of gecomprimeerd aardgas anders dan aan motorvoertuigen voor het wegverkeer, vaartuigen of spoorvoertuigen".
Bij een combinatie van aflevering aan motorvoertuigen voor het wegverkeer en aan andere gemotoriseerde apparaten is paragraaf 3.3.1 van het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling voor aflevering aan motorvoertuigen voor het wegverkeer wel van toepassing op beide onderdelen.
Vlamkerende voorzieningen
De onderdelen van dampretour fase-II mogen niet leiden tot brand of explosie. Aandachtspunten zijn het ontstaan van vonken of temperatuursverhoging door bijvoorbeeld wrijving. Afhankelijk van het ontwerp van het dampretoursysteem zijn meer of minder vlamkerende voorzieningen nodig.
Verbod op inpandig afleveren van lichte olie
Inpandige aflevering van lichte olie aan voertuigen is verboden, tenzij dit al plaatsvond vóór:
- 1 januari 2011 aan motorvoertuigen niet bestemd voor het wegverkeer en voor niet-motorvoertuigen
- 1 januari 2012 aan motorvoertuigen voor het wegverkeer
Deze bestaande inpandige afleverinstallaties moeten voldoen aan de eisen van dampretour fase-II. Een inpandige afleverinstallatie heeft ook een thermische brandmelder met een akoestisch signaal.
Installatieboek
Een tankstation moet een installatieboek bijhouden, waarin de resultaten van keuringen, inspecties en controles van het dampretoursysteem fase-ll worden bewaard. De resultaten hoeven niet binnen de inrichting aanwezig te zijn, maar moeten wel beschikbaar zijn voor het bevoegd gezag. Er kan overwogen worden om het installatieboek via internet toegankelijk te maken.
Aanduiding metaalhoudende additieven
Gebruik van specifieke metaalhoudende hulpstoffen, zoals methylcyclopentadieen-mangaan-tricarbonyl (MMT), kan gevolgen hebben voor de volksgezondheid. Ook kunnen deze metaalhoudende hulpstoffen schade aan motoren en emissiebeperkingssystemen van voertuigen veroorzaken. Daarom is het nodig dat bij verkoop van brandstof met metaalhoudende additieven, dit op een label bij de pomp staat.
Aanduiding biobrandstoffen
Op of direct bij de afleverzuil waarbij aan de brandstof meer dan 5% ethanol (biobrandstof) is toegevoegd, is vermeld: Deze brandstof bevat meer dan 5% biobrandstoffen en is niet geschikt voor motorvoertuigen die voor het gebruik daarvan niet zijn uitgerust.
Vaste afleverinstallaties vloeibare brandstoffen vanaf 25 m 3 brandstof per jaar
Bij een omzet van vloeibare brandstoffen vanaf 25 m3 per jaar voldoet de afleverinstallatie aan onderstaande eisen:
PGS 28
Vaste afleverinstallaties van vloeibare brandstoffen voldoen aan de in artikel 3.21 van de Activiteitenregeling genoemde onderdelen van de PGS 28: Vloeibare brandstoffen - ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties.
Temperatuurgevoelig element
Het aflevertoestel voor levering van brandstof zonder toezicht is voorzien van een temperatuurgevoelig element. Dit element stelt het aflevertoestel buiten werking bij een stijging van de temperatuur boven de 70°C in de direct omgeving. Ook gaat er een direct automatisch alarm naar de beheerder. Controle van het temperatuurgevoelige element is minimaal eens in de twee jaar.
Met de reparatie van de vierde tranche wijziging is een temperatuurgevoelig element alleen nog verplicht bij het grootschalig afleveren van lichte olie zonder toezicht en niet meer bij het afleveren van diesel. Het temperatuur gevoelig element is bedoeld om de installatie uit te schakelen en de beheerder te waarschuwen als de omgevingstemperatuur te hoog oploopt en er brandgevaar ontstaat. Vanwege het hogere vlampunt van diesel, is bij het afleveren daarvan geen temperatuurgevoelig element nodig.
Noodstopvoorziening
Bij bemande aflevering is er een noodstopvoorziening bij de kassa. Eén noodstopvoorziening voor het gehele tankstation is voldoende.
Bij onbemande aflevering is de noodstopvoorziening bruikbaar voor de bezoekers van een tankstation. De noodstopvoorziening is op ten minste één goed bereikbare plaats te bedienen en is duidelijk zichtbaar. Bij elke afleverzuil is duidelijk aangegeven waar de noodstopvoorziening zit. De bedieningsknop mag ter voorkoming van vandalisme in een kast die makkelijk te openen is.
Het weer op spanning brengen van de afleverinstallatie na een noodstop is een bewuste handeling. Nagegaan wordt of de onveilige situatie is opgeheven. Dit kan bijvoorbeeld door het weer inschakelen van de zekeringautomaten.
Vaste afleverinstallaties vloeibare brandstoffen minder dan 25 m3 brandstof per jaar
Bij een omzet van vloeibare brandstoffen minder dan 25 m3 per jaar gelden de in artikel 3.21a van de Activiteitenregeling genoemde onderdelen van de PGS 30: Vloeibare brandstoffen -bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties.
Mobiele afleverinstallatie
Een mobiele afleverinstallatie voor het afleveren van lichte olie aan motorvoertuigen voor het wegverkeer voldoet aan bijlage D van de PGS 28.
Spoorvoertuigen
Het afleveren van vloeibare brandstof aan spoorvoertuigen valt ook onder paragraaf 3.3.1 van de Activiteitenregeling. Het komt namelijk voor dat spoorvoertuigen afgetankt worden vanuit een tankwagen. In artikel 3.22 staan voorschriften over externe veiligheid.
De strekking van de voorschriften is dat het afleveren gebeurt op een daarvoor ingerichte en expliciet aangewezen tankplaats met de volgende veiligheidsvoorzieningen en gedragsvoorschriften:
- bij het tanken is de motor uit
- het vulpistool is voorzien van een afslagmechanisme
- bij gebruik van een vaste aansluiting is er een overvulbeveiliging
- er zijn een bedieningsvoorschrift en een waarschuwingsbord met de tekst 'roken en open vuur verboden'
- weglopen tijdens het aftanken is niet toegestaan, degene die aflevert houdt toezicht en kan de aflevering stoppen als dat nodig is
- om een beginnende brand te kunnen bestrijden is bij de opstelplaats van een tankend voertuig ten minste één brandblustoestel van 6 kg poeder of schuim
Onbemande benzine tankstations
Volgens categorie 5.4 onder e van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht is een onbemand tankstation vergunningplichtig als de afleverzuil op minder dan 20 meter staat van bijvoorbeeld een woning van derden.
De voorschriften uit paragraaf 3.3.1 van het Activiteitenbesluit en de -regeling over het beperken van risico’s voor de omgeving en het voorkomen van ongewone voorvallen zijn niet uitputtend. Het bevoegd gezag neemt voor deze situatie via de vergunning voorschriften op die gericht zijn op de risico’s verbonden aan het onbemand afleveren.
Voor het vulpunt geldt dat risico's goed zijn afgedekt door maatregelen zoals de eisen van het ADR, de overvulbeveiliging en noodstopvoorzieningen. Hierdoor is het risico op overstroming met benzine minimaal. Voor de afleverzuil bij onbemande benzine tankstations is er risico op een plasbrand door vandalisme of baldadigheid.
Als de afstand minimaal 20 meter is tussen de afleverzuil en bijvoorbeeld een woning van derden, is er een voldoende veilige situatie. In dat geval is de warmtestraling op de gevel van het gebouw bij een incident kleiner dan 10 KW/m2 en acceptabel. Is die afstand kleiner dan 20 meter dan zijn er twee mogelijkheden:
- óf er kunnen maatregelen of technische voorzieningen (bijvoorbeeld brandwerende muur, brand rechtstreeks melden aan brandweer) worden getroffen om de warmtebelasting en de risico's te
verkleinen - óf er wordt besloten om geen vergunning af te geven voor de inrichting
Een kwalitatieve risicobenadering waarin de eigen aanvullende procedures van de bevoorrader worden beschreven, kan aanvullend zijn op een te verlenen vergunning voor het onbemande benzine tankstation.
Delen
Dampretour fase II
Activiteitenbesluit, artikel 1.1
EU-systeem voor dampretour fase-II: apparatuur als bedoeld in artikel 2, onder 6, van richtlijn nr. 2009/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 inzake fase II-benzinedampterugwinning tijdens het bijtanken van motorvoertuigen in benzinestations (PbEU L 285);.
Toelichting:
Deze richtlijn geeft de volgende definitie:
„fase II-benzinedampterugwinningssysteem": apparatuur die bedoeld is om benzinedamp die uit de brandstoftank van een motorvoertuig ontsnapt tijdens het tanken in een benzinestation, terug te winnen en waarmee die benzinedamp naar een opslagtank bij het benzinestation wordt gevoerd of terug naar de benzinepomp om te worden verkocht