Situaties waarbij aan de emissiegrenswaarden wordt voldaan
Er zijn situaties waarbij de stookinstallatie automatisch voldoet aan de emissiegrenswaarden. Het uitvoeren van een meting is dan niet meer nodig.
In de onderstaande gevallen hoeft de beheerder van de inrichting onder voorwaarden geen meting te laten verrichten.
- Laagzwavelige brandstoffen
- Ketelinstallaties gestookt op vloeibare brandstof
- Houtgestookte ketels kleiner dan 1 MWth
- Ketels gestookt op biomassa of houtpellets kleiner dan 1 MWth
Laagzwavelige brandstoffen
Bij toepassen van laagzwavelige brandstoffen wordt automatisch voldaan aan de eis aan zwaveldioxide (SO2). De meting van zwaveldioxide (SO2) mag achterwege blijven als de brandstof een zo laag (bekend) zwavelgehalte heeft. Deze stookinstallatie mag ook geen nageschakelde techniek voor SO2 bevatten.
Bij gebruik van een laagzwavelige brandstof met een zwavelgehalte van minder dan 0,1 procent, blijft de SO2-emissie onder de grenswaarde. De eis van 200 mg/Nm3 (100 mg/Nm3 voor vergistingsgas) moet worden gezien als een vangnet voor het geval toch met hoogzwavelige brandstoffen wordt gestookt.
Het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging schrijft voor dat het maximale zwavelgehalte in gasolie maximaal 0,1 procent mag bedragen. Dit komt overeen met een uitstoot van 175 mg/Nm3 SO2. Ook vergistingsgas dat is opgewerkt tot aardgaskwaliteit, het zogenaamde groen gas, bevat weinig tot geen zwavel. Ongereinigd vergistingsgas kan wel zwavel bevatten.
Het bedrijf moet kunnen aantonen dat het zwavelgehalte in de brandstof daadwerkelijk lager is dan 0,1 procent. Ook moet het bedrijf andere gegevens, die nodig zijn om de SO2-uitworp te bepalen, kunnen overleggen om aan te tonen dat de SO2-uitworp aan de emissiegrenswaarde voldoet. Wanneer er bij het bevoegd gezag twijfel bestaat over het zwavelgehalte van de brandstof kunnen metingen worden verricht.
Ketelinstallaties gestookt op vloeibare brandstof 0,4 tot 1 MWth
Bij vloeibare brandstof wordt voldaan aan de eis aan stof als het asgehalte van de vloeibare brandstof lager is dan de emissiegrenswaarde gedeeld door 800 en de uitstoot van CO lager is dan 100 mg/Nm3. Het CO-gehalte wordt aangetoond tijdens de periodieke keuring. Dit geldt alleen voor ketels met een nominaal vermogen van 400 kWth tot 1 MWth. De meetverplichting voor NOx blijft van kracht. De meetverplichting voor zwaveldioxide mag achterwege blijven in het geval van laagzwavelige brandstoffen.
Houtgestookte ketelinstallaties kleiner dan 1 MWth
Houtgestookte ketels voldoen aan de eis welke aan de emissie aan stof zijn gesteld wanneer er een elektrostatisch E-filter is geplaatst en dit uit een meetrapport van de leverancier blijkt. Het filter moet in goede staat van onderhoud te verkeren, periodieke controles ondergaan en zo vaak als nodig is voor een goede werking, te worden schoongemaakt en vervangen.
Houtgestookte ketels voldoen aan de grenswaarde voor NOx als dit uit een meetrapport van de leverancier blijkt. De vrijstelling geldt alleen als de ketelinstallatie het type hout verstookt waarop dit meetrapport betrekking heeft. De meetverplichting voor SO2 blijft van kracht, tenzij op basis van het zwavelgehalte wordt aangetoond dat aan de emissiegrenswaarde wordt voldaan.
Ketelinstallaties gestookt op biomassa of houtpellets kleiner dan 1 MWth
Ketels gestookt op biomassa of houtpellets (voor zover het geen biomassa is) voldoen aan de eisen welke aan de stofemissie zijn gesteld als dit uit een meetrapport van de leverancier blijkt. De vrijstelling geldt alleen als de ketelinstallatie het type biomassa en houtpellets verstookt waarop dit meetrapport betrekking heeft. De meetverplichting voor SO2 en NOx blijft van kracht. Voor SO2 geldt geen meetverplichting als op basis van het zwavelgehalte wordt aangetoond dat aan de emissiegrenswaarde wordt voldaan.