Inzicht in VOS-verbruik en activiteiten
Activiteiten bij type B en C inrichtingen
Activiteitenbesluit afdeling 2.11 Oplosmiddeleninstallaties kan van toepassing zijn op type B en C inrichtingen (ook IPPC). De afdeling is pas van toepassing wanneer in de inrichting een of meer van de 20 activiteiten met oplosmiddelen plaatsvinden uit bijlage VII van de Richtlijn Industriële Emissies, met een oplosmiddelenverbruik gelijk aan of groter dan de drempel voor deze activiteit.
Voor type B inrichtingen is in het Activiteitenbesluit bij activiteiten in hoofdstuk 3 of 4 aangegeven of afdeling 2.11 van toepassing kan zijn. Indien afdeling 2.11 daadwerkelijk van toepassing is, dan geldt een vrijstelling van de VOS-voorschriften uit hoofdstuk 3 of 4 van het Activiteitenbesluit. Dit is ondermeer het geval bij het coaten, reinigen en lijmen van metaal of hout en bepaalde grafische processen.
Let wel dat emissies van andere stoffen, zeer zorgwekkende stoffen of geur niet in afdeling 2.11 worden behandeld. Daarvoor gelden aanvullend artikel 2.5, 2.4 en 2.7a van afdeling 2.3 lucht en geur.
Afdeling 2.11 van het Activiteitenbesluit stelt afhankelijk van de oplosmiddelenactiviteit bepaalde eisen. De belangrijkste staan in tabel 2.28a van afdeling 2.11. Om te kunnen beoordelen of de activiteit inderdaad onder de werkingssfeer van afdeling 2.11 valt, moet het verbruik aan oplosmiddelen worden bepaald. Een nauwkeurige berekening is niet altijd nodig.
Definitie van VOS
Het Activiteitenbesluit definieert vluchtige organische stof (VOS) als: organische verbinding, alsook de fractie creosoot, die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer heeft of onder specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft.
Voor de werkingssfeer van afdeling 2.11 gaat het echter niet om alle VOS, alleen om de VOS die als oplosmiddel wordt gebruikt. Voor inzicht in het verbruik is het echter voldoende om alle VOS te betrekken, zie voor meer details over de mee te tellen oplosmiddellen paragraaf 3.2.
Inzicht door in- en verkoopgegevens
Vaak geven in- en verkoopgegevens al voldoende inzicht in het verbruik om vast te kunnen stellen of afdeling 2.11 van toepassing is. De meeste verbruiksdrempels die de werkingssfeer van afdeling 2.11 bepalen, zijn in de orde van meerdere tonnen oplosmiddelen per jaar.
Als het oplosmiddelenverbruik in een bedrijf voor een bepaalde activiteit op voorhand duidelijk lager is dan de verbruiksdrempel, is het niet nodig om het verbruik in detail te bepalen.
Is het verbruik duidelijk hoger dan de drempelwaarde, of bestaat er twijfel of de activiteit op basis van het verbruik wel of niet onder de werkingssfeer van afdeling 2.11 valt, dan is het nodig om in ieder geval éénmalig het verbruik nauwkeurig te bepalen, zie hiervoor paragraaf 3.2.
Geen gegevens en nieuwe installaties
Het kan voorkomen dat de inkoop administratie geen of onvoldoende inzicht in het VOS-verbruik geeft. Ook kan het zijn dat er nog geen administratie is, zoals bij een nieuw bedrijf.
Voor de gevallen dat de administratie onvoldoende inzicht geeft, wordt aangeraden om met desnoods worst- case gegevens over de inkoop van VOS-houdende producten en de VOS-gehalten daarvan, te beoordelen of de drempel voor het verbruik overschreden kan worden. Indien dit aannemelijk gemaakt kan worden, kan om een gedetailleerdere boekhouding worden verzocht.
Voor nieuwe installaties moet de inzet geraamd worden aan de hand van de maximale ontwerpcapaciteit waarop de installatie is ontworpen.
Worst-case VOS-gehalte
Indien voor bepaalde producten geen VOS gehalten opgegeven zijn en niet uit informatie van leveranciers te achterhalen zijn, kunnen de volgende worst-case-gehalten (massaprocenten) gebruikt worden: inkt 20%, coating 65%, lak 70%, lijm 90% en reinigers/verdunners 100%
Watergedragen producten
Ook watergedragen producten kunnen oplosmiddelen bevatten. Bedrijven die deze producten gebruiken, kunnen wel degelijk een verbruik hebben boven de drempelwaarde van afdeling 2.11. Als een bedrijf net boven of onder de drempelwaarde voor het oplosmiddelenverbruik valt, moet extra aandacht besteed worden aan de bepaling van het verbruik en de boekhouding.
Uitgebreide boekhouding nodig?
Als het geschatte oplosmiddelenverbruik duidelijk lager is dan de grenswaarde van bijlage VII van de Richtlijn Industriële Emissies, is het niet nodig om het verbruik in detail te bepalen. Ook is een boekhouding dan niet nodig. Wel kan het zijn dat een (VOS-)boekhouding vanuit andere regelgeving dan afdeing 2.11 van het Activiteitenbesluit verplicht is.
Is het oplosmiddelenverbruik van een of meer activiteiten duidelijk hoger dan de drempelwaarde voor die activiteit, of bestaat er twijfel of de activiteit op basis van het verbruik wel of niet onder de werkingssfeer van afdeling 2.11 valt, dan is het nodig om in ieder geval éénmalig een eenvoudige oplosmiddelenboekhouding op te stellen, bestaande uit een meer nauwkeurige berekening van het verbruik aan oplosmiddelen. Zie de volgende paragraaf voor de berekening van het verbruik. De eisen aan een dergelijke eenvoudige boekhouding staan in stap 1 van hoofdstuk 4.
Valt het bedrijf voor een of meer oplosmiddelenactiviteiten onder afdeling 2.11, dan dient het bedrijf een uitgebreide oplosmiddelenboekhouding op te stellen. De boekhouding moet onder andere inzicht geven in het VOS-verbruik voor de desbetreffende activiteit. De eisen die aan de uitgebreide boekhouding worden gesteld worden toegelicht in stap 2 van hoofdstuk 4.