Stap 1: Vaststellen oplosmiddelenverbruik
Als het oplosmiddelenverbruik in een bedrijf voor een bepaalde activiteit op voorhand duidelijk lager is dan de grenswaarde van bijlage VII van de Richtlijn Industriële Emissies, is het niet nodig om het verbruik in detail te bepalen. Zie hoofdstuk 3.1 voor meer informatie over inzicht in het verbruik.
Is het verbruik duidelijk hoger dan de drempelwaarde, of bestaat er twijfel of de activiteit op basis van het verbruik wel of niet onder de werkingssfeer van afdeling 2.11 valt, dan is het nodig om in ieder geval éénmalig een eenvoudige oplosmiddelenboekhouding op te stellen.
Deze boekhouding bestaat uit een meer nauwkeurige berekening van het verbruik aan oplosmiddelen. Hiervoor zijn gegevens nodig over de hoeveelheid ingezette oplosmiddelen (I1) en de hoeveelheid oplosmiddelen die buiten de oplosmiddelenactiviteit wordt hergebruikt (O8 zoals weergegeven in figuur 1. Zie hoofdstuk 3.2 voor de berekening van het verbruik, I1 en O8.
Figuur 1 Eenvoudige oplosmiddelenboekhouding
Oplosmiddelenverbruik = I1-O8
Is het oplosmiddelenverbruik lager dan de drempelwaarde dan kan het bedrijf volstaan met deze eenvoudige oplosmiddelenboekhouding. Als het oplosmiddelenverbruik hoger is, of zo toeneemt dat de kans bestaat dat de drempelwaarde wordt overschreden, dan moet opnieuw het verbruik bepaald worden. Is het oplosmiddelenverbruik dan hoger dan de drempelwaarde, dan dient het bedrijf alsnog een meer uitgebreide oplosmiddelenboekhouding op te stellen, zie stap 2.