Checklist handhaving

De checklist biedt handhavers ondersteuning bij de controle van de oplosmiddelenboekhouding bij oplosmiddeninstallaties (Activiteitenbesluit afdeling 2.11). Deze bestaat uit vijf stappen met toelichtingen en artikel nummers in pop-up schermen bij elke stap.

Door de checklist met de knop links bovenaan de pagina om te zetten in pdf vorm, is deze handig om te gebruiken tijdens handhavingcontroles. Hierbij is het aan te bevelen om vooraf stap 1 te doorlopen en (een van de) de tabellen met grenswaarden voor Regime 1, 2, 3 en 4 apart te printen.

Lees voor een toelichting en voorbeelden de diverse andere pagina's van deze handleiding Oplosmiddeleninstallaties.

Stap 1:

Is Activiteitenbesluit afdeling 2.11 Oplosmiddeleninstallaties van toepassing?

a. Activiteiten

Zijn er activiteiten met oplosmiddelen (hierna: activiteit) binnen de inrichting zoals genoemd in de overzichtstabel Werkingssfeer? Zo ja, ga dan verder. Zo nee, dan is afdeling 2.11 niet van toepassing.

O

ja

O

nee

b. VOS-verbruik

Geeft de inkoopadministratie inzicht in het VOS-verbruik of is er een VOS-boekhouding? Is hierin per activiteit (zoals hierboven bedoeld), het VOS-verbruik per 12 maanden bepaald door (zie voor I1 en O8 hieronder)?:

VOS-verbruik (kg/jaar) = I1 - O8

Let hierbij op welke VOS moet worden meegeteld: oplosmiddel, reinigingsmiddel.

O

ja

O

nee

I1: Is het aantal kg VOS ingezet (I1) bepaald door per VOS-houdend middel het volgende te berekenen en alle resultaten bij elkaar op te tellen:

(inkoop + voorraadverschil - niet gebruikt) x VOS-gehalte?

Let op het gebruik van de juiste eenheden en dat het voorraadverschil betrokken is op de begin- en eindperiode van boekhouding. Denk bij niet gebruikt VOS aan: niet binnen de activiteit gebruikt VOS (ongeopend doorverkocht, geretourneerd of buiten de activiteit of inrichting gebruikt).

O

ja

O

nee

O8: Is het, bij het aantal kg VOS hergebruikt buiten de activiteit (O8), duidelijk dat het gaat om VOS die uit de betreffende activiteit wordt teruggewonnen, maar ergens anders binnen een ándere activiteit óf in een andere inrichting wordt gebruikt?

Let op: VOS die voor externe regeneratie worden aangeboden is afval (O6) geen O8 (zie de toelichting bij O8).

O

ja/nvt

O

nee

Overschrijdt het VOS-verbruik voor een of meer activiteiten de drempel genoemd in de overzichtstabel Werkingssfeer? Zo ja, ga dan verder naar stap 2. Zo nee, dan is afdeling 2.11 niet van toepassing.

Als het op basis van inkoopgegevens en beschikbare (worst-case) VOS-gehalten (zie toelichting inzicht in verbruik), aannemelijk is dat het VOS-verbruik voor een activiteit, de verbruiksdrempel kan overschrijden, is het redelijk een gedetailleerdere oplosmiddelenboekhouding te verlangen.

O

ja

O

nee

Stap 2:

Is de totale emissie bepaald?

Is de totale emissie per activiteit bepaald door (zie voor I1 en O8 stap 1b en voor de overige hieronder)?:

I1 - O5 - O6 - O7 - O8

Voor de bepaling van de totale emissie kan een andere methode worden gebruikt indien het bevoegd gezag deze ten minste gelijkwaardig acht.

O

ja/nvt

O

nee

O5: Is, bij gebruik van nabehandelingsapparatuur, het aantal kg VOS verwijderd uit het afgas (O5) bepaald zoals in de toelichting aangegeven?

O

ja/nvt

O

nee

O6: Wordt bij aftrek van VOS in afval (O6), het aantal kg VOS bepaald door: afvalhoeveelheid (per jaar) x VOS-gehalte, waarbij een goede onderbouwing wordt gegeven van de afvalhoeveelheden en de VOS-gehalten daarvan (metingen)?

O

ja/nvt

O

nee

O7: Is, bij aftrek van VOS in het eindproduct (O7) (alleen mogelijk bij activiteit 1, 17, 18, 20) de hoeveelheid bepaald door: productiehoeveelheid (per jaar) x VOS-gehalte (onderbouwd met veiligheidsinformatie, receptuur)?

O

ja/nvt

O

nee

Stap 3:

Hoe gaat het bedrijf voldoen aan afdeling 2.11?

Het bedrijf kan dit zelf kiezen, zie handreikingen.

a. Reductie programma

Vaste stofregeling (alleen voor activiteit 2, 3, 6, 7, 8, 10, 16)? Ga naar stap 4: Toetsing aan regime 1.

O

ja

O

nee

Alternatief reductieprogramma (altijd mogelijk)? Ga naar stap 4:
Toetsing aan alternatief reductieprogramma.

O

ja

O

nee

b. Emissie grenswaarden

Afgaseis + diffuse eis (alleen voor activiteit 1 t/m 8, 10, 12, 16 t/m 18 en 20)? Ga naar stap 4: Toetsing aan regime 2.

O

ja

O

nee

Eisen aan de Totale emissie als % van de VOS-input (alleen voor activiteit 17, 18, 20)? Ga naar stap 4: Toetsing aan regime 3.

O

ja

O

nee

Eisen aan de totale emissie per hoeveelheid product (alleen voor activiteit 9, 11 t/m 15, 19 en coating voertuigen > 15 ton)? Ga naar stap 4: Toetsing aan regime 4.

O

ja

O

nee

Stap 4:

Wordt aan de eisen voor oplosmiddeleninstallaties voldaan?

Per activiteit hoeft op basis van stap 3 maar één van de volgende toetsen gedaan te worden

Toets aan regime 1

Is de beoogde emissie per activiteit bepaald door?:

vaste-stofverbruik x VF x reductie%

Zie voor vaste-stofverbruik hieronder, voor de rest de tabel Regime 1. De vermenigvuldigingsfactor VF kan bij uitzondering door het bevoegd gezag worden bijgesteld.

O

ja

O

nee

vaste-stofverbruik (kg/jaar): Is dit bepaald door per product het volgende te berekenen en alle resultaten bij elkaar op te tellen?:

(inkoop + voorraadverschil - niet gebruikt) x vaste-stofgehalte

Let op het gebruik van de juiste eenheden en dat het voorraadverschil betrekking heeft op de begin- en eindperiode van boekhouding. Denk bij niet gebruikt VOS aan: niet binnen de activiteit gebruikt VOS (ongeopend doorverkocht, geretourneerd of buiten de activiteit of inrichting gebruikt).

O

ja

O

nee

vaste-stofgehalte: Is dit gebaseerd op gegevens van leveranciers of bepaald door:

100% - gehalte VOS(%) - gehalte water(%)?

O

ja

O

nee

Is de totale emissie per activiteit lager of gelijk aan de beoogde emissie (zie stap 2)?

O

ja

O

nee

Toets aan regime 2

Eis aan afgas emissie

Is de afgasconcentratie representatief gemeten of berekend en voldoet de afgasconcentratie aan de eis uit de tabel Regime 2?

O

ja

O

nee

Is, indien de afgasconcentratie niet is gemeten, de afgasconcentratie bepaald zoals in de toelichting aangegeven?

O

ja/nvt

O

nee

Eis aan diffuse emissie

Is de hoeveelheid diffuse emissie bepaald zoals in de toelichting aangegeven, en is deze afgezet tegen de VOS-input (zie hieronder) lager of gelijk aan de eis voor de diffuse emissie in de tabel Regime 2?

O

ja

O

nee

Is de VOS-input bepaald door: I1 (stap 1b) + I2 (aantal kg intern opgewerkte VOS die weer wordt hergebruikt voor dezelfde activiteit)?

O

ja

O

nee

Toets aan regime 3

Voldoet de totale emissie (stap 2) gedeeld door het aantal kg VOS-input (zie hieronder) aan de eis in de tabel Regime 3?

O

ja

O

nee

Is de VOS-input bepaald door: I1 (stap 1b) + I2 (aantal kg intern opgewerkte VOS die weer wordt hergebruikt voor dezelfde activiteit)?

O

ja

O

nee

Toets aan regime 4

Voldoet de totale emissie (stap 2), gedeeld door de hoeveelheid geproduceerd product, aan de eis in de tabel Regime 4?

O

ja

O

nee

Toets aan alternatief reductieprogramma

Is aangetoond dat de totale emissie in kg (stap 2) maximaal gelijk is aan het totaal aantal kg VOS emissie die zou vrijkomen als precies voldaan wordt aan de emissiegrenswaarden (zie tabellen Regime 2, 3 of 4 van stap 4)?

O

ja

O

nee

Is in geval van oppervlaktereiniging zonder R-stoffen (zie stap 5a), aangetoond dat het gemiddelde VOS-gehalte in de gebruikte reinigingsmiddelen maximaal 30 gewichtsprocent is?

O

ja

O

nee

Stap 5:

Zijn er bijzondere omstandigheden?

R-stoffen

Als binnen een activiteit die onder afdeling 2.11 valt VOS wordt gebruikt met gevarenaanduiding of risicozin zoals aangeven in de toelichting;

wordt dan per activiteit (m.u.v. 11) inzicht gegeven in het aantal gram/ uur van de afzonderlijke emissies?

O

ja/nvt

O

nee

Voldoet, bij overschrijding van de massastroom (zie toelichting) van deze emissies;

de VOS emissie (m.u.v. activiteit 11) aan de eis van 20 respectievelijk 2 mg/m3?

O

ja/nvt

O

nee

Let op: de overige onderdelen van stap 5 gelden niet voor R-stoffen.

Compensatieregeling

Is de totaal gerealiseerde reductie bij meerdere activiteiten die onder afdeling 2.11 vallen, lager of gelijk aan de som van reducties die per afzonderlijke activiteiten gerealiseerd moet worden? Zo ja, dan wordt alsnog aan de eisen van afdeling 2.11 voldaan, ook als dit voor een afzonderlijke activiteit niet zo is.

O

ja/nvt

O

nee

Uitzondering diffuse emissie

Is, indien niet voldaan kan worden aan eisen aan de diffuse emissie (speelt alleen bij Regime 2), dit vastgelegd bij maatwerkvoorschrift?

O

ja/nvt

O

nee

Uitzondering emissie­grens­waarde

Is, indien emissies bij het coaten (activiteit 8) van schepen, vliegtuigen e.d., niet beheerst afgevangen kunnen worden, een reductieprogramma opgesteld? Zo ja, ga naast stap 4 toetsing aan Regime 1.

O

ja/nvt

O

nee

Is, indien in ook geen reductieprogramma mogelijk is, dit vastgelegd bij maatwerkvoorschrift?

O

ja/nvt

O

nee

Is, indien bij extractie/ raffinage van losse partijen zaden en ander plantaardig materiaal (activiteit 19) niet voldaan kan worden aan emissiegrenswaarden, dit vastgelegd bij maatwerkvoorschrift?

O

ja/nvt

O

nee

Terugwinning en hergebruik

Wordt, bij het toepassen van technieken voor hergebruik van teruggewonnen oplosmiddelen voldaan aan de ruimere grenswaarden voor afgassen zoals genoemd in de tabel Regime 2 (dit geldt alleen bij activiteit 7, 16, 18, 20 en deels 8)?

O

ja/nvt

O

nee


Inzicht VOS-verbruik

Als meerdere activiteiten onder afdeling 2.11 vallen dan moet de boekhouding per activiteit inzicht geven in het VOS-verbruik. Het kan voorkomen dat er geen of onvoldoende inzicht is in het verbruik om te kunnen bepalen of afdeling 2.11 van toepassing is.

Voor die gevallen wordt aangeraden de inkoop administratie in te zien om met (desnoods worstcase) gegevens over de inkoop van voshoudende producten en de VOS-gehalten daarvan, te beoordelen of de drempel voor het VOS-verbruik overschreden kan worden. Indien dit aannemelijk gemaakt kan worden, kan op basis van artikel 2.13 van de Ministeriële regeling om een gedetailleerdere boekhouding worden verzocht.

In sommmige gevallen kan op basis van inkoopgegevens en beschikbare (worst-case) VOS-gehalten aannemelijk gemaakt worden dat het verbruik voor een activiteit, de drempel zeker niet overschrijdt.

Indien voor bepaalde producten geen VOS-gehalten opgegeven zijn en niet uit informatie van leveranciers te achterhalen zijn, kunnen de volgende worst-case-gehalten (massaprocenten) gebruikt worden: inkt 20%, coating 65%, lak 70%, lijm 90% en reinigers/verdunners 100%.

Welke VOS meerekenen

Vos als oplosmiddel

Reken alleen VOS mee die geen chemische verandering ondergaat, dus dienst doet als oplosmiddel. Dit betekent dat VOS bij polyesteren en dergelijke niet moet worden meegerekend. Zie hiervoor de definities van  VOS en organisch oplosmiddel in het Activiteitenbesluit.

Reinigen apparatuur en werkstukken

VOS die gebruikt wordt voor het reinigen van de procesapparatuur waarmee de activiteit wordt uitgevoerd, moet bij die activiteit wordt gerekend, en de VOS die gebruikt wordt voor het reinigen van de in de apparatuur te behandelen werkstukken, moet bij de activiteit oppervlaktereiniging (activiteit 4 of 5) worden gerekend. Bij het coaten van voertuigen (activiteit 6) geldt dit niet (hier hoort alle VOS die wordt gebruikt bij de activiteit coaten van voertuigen).

I1: Ingezet VOS

Het aantal kg ingezet VOS (I1) moet per grond- en/of hulpstof (verder product) dat VOS bevat, als volgt worden berekend (let op de eenheden die tussen haakjes staan vermeld):

I1= (ingekocht (l) + voorraadverschil (l) - niet gebruikt (l)) x VOS-gehalte (g/l) x 10-3 (g/kg).

Bij VOS-gehalten gegeven in gewicht (massa) procenten dient hier steeds het aantal kg product gebruikt te worden en dient de omrekeningsfactor x 10-3 achterwege te blijven. Tip: door in datasheets steekproefsgewijs optellingen te controleren, of in elektronisch ontvangen boekhoudingen de formule te controleren, kan voorkomen worden dat fouten worden gemaakt bij de optelling van de verbruiken. Let verder op de volgende zaken: het voorraadverschil moet berekend worden over het begin en einde van het jaar waarop de boekhouding betrekking heeft; bij voorraadafname is meer ingezet dan ingekocht, bij stijging minder; niet gebruikt betekent: niet binnen de activiteit gebruikt; dit kan zijn VOS dat (ongeopend) is doorverkocht, ingezet in een andere activiteit of buiten de grens van de inrichting is gebruikt.

Voor nieuwe installaties moet de inzet geraamd worden aan de hand van de maximale ontwerpcapaciteit waarop de installatie is ontworpen.

Indien voor bepaalde producten geen VOS gehalten opgegeven zijn en niet uit informatie van leveranciers te achterhalen zijn, kunnen de volgende worst-case-gehalten (massaprocenten) gebruikt worden: inkt 20%, coating 65%, lak 70%, lijm 90% en reinigers/verdunners 100%.

O8: VOS hergebruikt buiten de activiteit

Hergebruikt buiten de activiteit wil zeggen VOS die binnen de activiteit worden teruggewonnen (bijvoorbeeld door destillatie in de eigen inrichting) maar in een andere activiteit (al dan niet in een oplosmiddeleninstallatie, dus vallend onder afdeling 2.11) of buiten de inrichting weer worden toegepast. Oplosmiddelen (zoals spoelthinners) die worden aangeboden voor opwerking buiten de inrichting worden gerekend tot VOS in afval (deze thinners hebben net als overig afval een negatieve economische waarde).

Achtergrond totale emissie

De totale emissie is een belangrijk gegeven voor alle vervolgberekeningen. Deze emissie, uitgedrukt in kg VOS per jaar, is in principe gelijk aan (art. 2.14 lid 3 Activiteitenregeling):

het aantal kg VOS geëmitteerd via het afgaskanaal (O1) + het aantal kg VOS diffuus (niet via het afgaskanaal) geëmitteerd (F).

Volgens artikel 2.14 lid 4 van de regeling, kan de diffuse emissie bepaald worden door:

het aantal kg VOS ingezet (I1) - het aantal kg VOS geëmitteerd via het afgaskanaal (O1) - het aantal kg VOS verwijderd uit afgassen (O5) - het aantal kg VOS in afgevoerd afval (O6) - het aantal kg VOS in
het product (O7) - het aantal kg VOS hergebruikt buiten de activiteit (O8).

Opgemerkt wordt dat in de regeling ook een andere methode wordt genoemd.

Door de twee voorgaande formules samen te voegen betekent dit dat de totale emissie bepaald kan worden door:

O1 + F =
O1 + I1 - O1- O5 - O6 - O7 - O8 =
I1 - O5 - O6 - O7 - O8

Ook is het op basis van artikel2.14 lid 4 van de regeling mogelijk dat het bevoegd gezag een gelijkwaardige methode voor het bepalen van de diffuse emissie accepteert.

O5: VOS verwijderd uit afgas

Als gebruik gemaakt wordt van nabehandelingsapparatuur moet per activiteit bepaald worden hoeveel VOS daarin wordt opgevangen of vernietigd. Dit kan door het meten van de afgasconcentratie vóór en ná de nabehandeling (het concentratieverschil). Het aantal kg afgevangen VOS (O5) is dan:

concentratieverschil VOS (mg/m³) x afgasdebiet (m³/uur) x emissietijd (uur/jaar) x 10-6 (kg/mg)

Als het concentratieverschil niet in mg VOS/m³ is gemeten maar in mg C/m³, dan moet de uitkomst nog gedeeld worden door de C-factor. Verder zou een van beide metingen achterwege kunnen blijven als er onderbouwde en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn van verwijderingsrendementen van nabehandelingsapparatuur. Als bijvoorbeeld de emissieconcentratie na de nabehandeling (C na), en het rendement (R) daarvan bekend zijn, is het concentratieverschil:

[C na] / [100% - R (%)] - C na

Als metingen of aannames niet gebaseerd zijn op worst-case scenario’s dan moet aangetoond worden dat ze gebaseerd zijn op representatieve bedrijfsomstandigheden. Aangeraden wordt als bevoegd gezag aanwezig te zijn bij metingen om de omstandigheden te kunnen beoordelen. Het bepalen van O5 kan soms niet nauwkeurig genoeg.

Het combineren van afgasstromen om te koelen of te verdunnen indien dit technisch gerechtvaardigd is, is toegestaan. Deze extra afgasstromen mogen echter niet worden meegeteld (gemeten of berekend) bij het beoordelen of een bepaalde afgasstroom aan afdeling 2.11 voldoet (art. 2.11 lid 4 regeling).

O6: VOS in afval

Het aantal kg VOS in afval moet bepaald worden door de hoeveelheid afval ten gevolge van de betreffende activiteit, te vermenigvuldigen met het VOS-gehalte ervan. Als de hoeveelheid en/of het gehalte niet bekend is, en berekeningen hiervan op basis van de hoeveelheid VOS die in de activiteit is ingezet, niet goed onderbouwd kunnen worden, zullen (regelmatige) metingen nodig zijn om O6 te kunnen bepalen.

Als de afvalstroom echter relatief klein is, of nauwelijks van invloed is op het kunnen voldoen aan de eisen, ligt het niet voor de hand om de hoeveelheid VOS in het afval nauwkeurig te bepalen. Van belang is dat er bij significante hoeveelheden VOS in afval, een goede onderbouwing gegeven wordt van de bepaling daarvan.

Tip tbv handhaving: stel bij het ontbreken van een onderbouwing of meting de hoeveelheid O6 op nul en beoordeel de consequenties. Wordt hiermee niet (meer) voldaan aan afdeling 2.11, eis dan alsnog een goede onderbouwing van de hoeveelheid VOS in het afval op basis van artikel 2.14 van de regeling.

O7: VOS in product

Verrekening van VOS in het product is alleen relevant voor de activiteiten 1, 17, 18 en 20, als het gaat om VOS dat met een functie in het product zit. VOS dat als residu of verontreiniging in het product zit (volgens de regeling: O3) mag niet worden verrekend. De hoeveelheid VOS in een product moet met leveranciersinformatie of receptuur onderbouwd kunnen worden.

Handreikingen bij keuze reductieprogramma of emissiegrenswaarden

  • Zijn er oplosmiddelarme alternatieven voorhanden of mogelijkheden om emissiearme applicatietechnieken of good-housekeeping maatregelen toe te passen, kies dan voor het reductieprogramma.
  • Is beheerst afvangen van de emissies niet mogelijk, kies dan ook voor het reductieprogramma.
  • Is er een nageschakelde techniek aanwezig, kies dan voor de emissiegrenswaarden.

Toelichting Regime 1

Het aantal kg vaste stof moet bepaald zijn door het vaste-stofgehalte (zie hieronder) van alle producten per activiteit te vermenigvuldigen met de verbruikshoeveelheden van deze producten over het boekhoudjaar (dit is de hoeveelheid product ingekocht + voorraadverschil - niet gebruikt zoals ongeopend doorverkocht, retour leverancier of buiten de inrichting/activiteit gebruikt). Poedercoatings e.d. die VOS-houdende producten vervangen, mogen meegerekend worden.
Bij de hoeveelheid vaste stof gaat het dus telkens om de hoeveelheid die in het jaar waarop de boekhouding betrekking heeft, in een activiteit is ingezet. Er bestaat geen vast referentiejaar. Het vaste-stofgehalte is vaak door de leverancier opgegeven of kan soms worden afgeleid van andere productinformatie:

vaste-stofgehalte (%) = 100% - gehalte VOS (%) - gehalte water (%)

Bij een productverbruik in liters moet het gehalte in gram/liter worden bepaald. Als de hoeveelheid vaste stof niet berekend kan worden, moet het bedrijf via de leverancier duidelijkheid krijgen, of metingen aan de gehalten laten doen, anders kan de vastestofregeling niet toegepast worden.

Indien voor bepaalde producten geen VOS gehalten opgegeven zijn en niet uit informatie van leveranciers te achterhalen zijn, kunnen de volgende worst-case-gehalten (massaprocenten) gebruikt worden: inkt 20%, coating 65%, lak 70%, lijm 90% en reinigers/verdunners 100%

Bijstellen vermenigvuldigingsfactoren door bevoegd gezag (Regime 1)

Het bevoegd gezag kan de vermenigvuldigingsfactor (zoals genoemd in de tabel voor Regime 1) in de berekening van de beoogde emissie aanpassen. Volgens artikel 2.12 lid 3 van de Activiteitenregeling kan dit om rekening te houden met een bewezen stijging van het rendement bij gebruik van vaste stoffen. Het gaat hier om de gevallen waarin vaste stoffen efficiënter (met minder VOS-emissie) worden toegepast, maar de rendementstijging (emissiereductie) niet terug komt in de berekening van de beoogde emissie. Het bijstellen van de factor moet dan naar rato van de bewezen rendementstijging (emissiereductie) plaatsvinden.

Toelichting afgaseis (Regime 2)

Om de hoeveelheid VOS in het afgas (uitgedrukt in mg C of VOS per kubieke meter afgas) te bepalen zal meestal een concentratiemeting nodig zijn. Het is van belang dat de meting onder representatieve omstandigheden plaatsvindt. Met een FID (vlamionisatie) meting wordt direct het aantal mg koolstof (C) per m³ afgas bepaald. Gemeten concentraties kunnen daarmee direct aan de eis voor de afgasemissie getoetst worden. Voor activiteit 4 is echter de VOS-concentratie nodig, die berekend kan worden door het aantal mg C/m³ te delen door de C-factor (C/VOS).

In bijzondere omstandigheden kan de afgasconcentratie zonder meting bepaald worden. Dit kan het geval zijn bij een niet fluctuerende afgasconcentratie (constant over het hele jaar) waarbij zowel de totale emissie (T) en de diffuse emissie (F) bekend is. Als het aantal kg VOS in de diffuse emissie bekend is, dan kan de afgasconcentratie op basis hiervan bepaald worden. De diffuse emissie kan bekend zijn omdat deze aantoonbaar nihil is, gemeten is, of omdat deze een door middel van (branche) onderzoek onderbouwde waarde heeft (zie onder). De bepaling van de afgasconcentratie vanuit bekende diffuse emissie geldt alleen voor emissies die niet fluctueren in de tijd. Dit omdat met onderstaande methode een jaargemiddelde concentratie berekend wordt. Indien gebruik gemaakt wordt van nabehandelingsapparatuur, zal uiteindelijk toch een meting noodzakelijk zijn (zie hiervoor O5).

De afgasconcentratie (mg VOS/m3) is dan:

[T - F (kg/jaar) x 106 mg/kg] / [debiet (m3/uur) x tijd (uur/jaar)]

Voor de concentratie in mg C/m³ moet de uitkomst vermenigvuldigd worden met de C-factor.

Toelichting diffuse emissie (Regime 2)

Toetsing diffuse emissie

ls de afgasconcentratie bekend is kan het aantal kg diffuse emissie per jaar (F) worden berekend:

F = totale emissie (kg/jaar) - afgasemissie (O1 in kg/jaar)

O1= afgasconcentratie (mg VOS/m³) x afgasdebiet (m³/uur) x emissietijd (uur/jaar) x 10-6 (kg/mg)

Let op: als de afgasconcentratie niet in mg VOS/m³ bekend is, maar in mg C/m³ dan moet de afgasconcentratie in mg VOS/m³ nog gedeeld worden door de C-factor (C/VOS).

De grenswaarde voor diffuse emissie wordt uitgedrukt als percentage van de VOS-input. Zie voor de percentages de tabel. Men voldoet op dit punt als de diffuse emissie (F), gedeeld door de VOS-input, niet groter is dan deze grenswaarde in %. Naast de afgasconcentratie zal ook het debiet en de emissietijd onderbouwd moeten worden op basis van bijvoorbeeld registraties.

Bepaling diffuse emissies

Afgasmetingen en bepalingen van de hoeveelheid afgevangen VOS in afgas (O5) zijn momentopnamen waarin storingen e.d. vaak niet voldoende beoordeeld kunnen worden. De berekening van de diffuse emissie op basis van afgasconcentraties kan daarom onnauwkeurig zijn. (Branche) onderzoek naar diffuse emissies kan betere kentallen geven om de omvang van de diffuse emissie te bepalen.

I2: VOS intern hergebruikt

Onder hergebruik binnen de activiteit (I2) wordt hier alleen verstaan VOS die binnen de inrichting is teruggewonnen uit de activiteit en weer voor dezelfde activiteit ingezet. Extern (buiten de inrichting) opgewerkte oplosmiddelen die terugkomen worden gerekend tot ingekocht VOS en zijn daarmee onderdeel van I1, niet van I2.

Toelichting alternatief reductieprogramma

Als alternatief voor de vaste-stofregeling of de emissiegrenswaarden, kan nog aan afdeling 2.11 van het Activiteitenbesluit voldaan worden door aan te tonen dat met andere  maatregelen dezelfde totale VOS-reductie bereikt wordt die gehaald moet worden bij het voldoen aan de emissiegrenswaarden.

Dit kan bijvoorbeeld indien:

  • berekend is hoeveel VOS emissie (kg/jaar) voor de activiteit maximaal is toegestaan als precies voldaan zou worden aan het van toepassing zijnde Regime voor emissiegrenswaarden, en
  • aangetoond wordt dat dit maximale aantal kg VOS emissie niet overschreden wordt bij het toepassen van alternatieve maatregelen

Bij oppervlaktereiniging zonder R-stoffen, kan daarnaast worden voldaan door aan te tonen dat het gemiddelde VOS gehalte van gebruikte reinigingsmiddelen  (ten behoeve van uitsluitend  de oppervlaktereiniging zoals bedoeld in bijlage VII deel 1 van de Richtlijn Industriële Emissies) maximaal 30 gewichtsprocent is.

R-stoffenregeling

Als bij een activiteit die onder het afdeling 2.11 valt, de massastroom (emissie in gram per uur) aan VOS met bepaalde gevarenaanduiding of risicozinnen (zoals dichloormethaan ofwel DCM en trichloorethyleen ofwel Tri) de in tabel 2.30 van het Activiteitenbesluit genoemde waarde overschrijdt, geldt een extra emissieconcentratie-eis (art. 2.30 besluit). Let op, deze eis is niet in mg C maar in (gehele) VOS per m³. Deze eis geldt bovenop andere eisen die afdeling 2.11 stelt.

Dit alles geldt niet voor de activiteit 11 (chemisch reinigen). Verder geldt dat deze emissies zoveel mogelijk gekanaliseerd moeten zijn en dat de betreffende stoffen zo snel mogelijk vervangen moeten worden door minder schadelijke stoffen.
De compensatieregeling en uitzonderingen door bijzondere omstandigheden gelden voor de emissies van VOS met de genoemde R-zinnen nadrukkelijk niet.

Tabel 2.30

Gevarenaanduiding of risiciozin

Drempelwaarde totaal van de stoffen (gram VOS/uur)

Emissiegrenswaarde totaal van de stoffen (mg VOS/Nm3)

H340, H350, H350i of H360f of R45, R46, R49, R60 en R61 en verplichte etikettering

10

2

H341 of H351 of R40 of R68 en verplichte etikettering

100

20


Niet kunnen voldoen aan grenswaarde diffuse emissie (Regime 2)

Als het technisch of economisch niet mogelijk is te voldoen aan emissiegrenswaarden voor de diffuse emissie, kan bij maatwerkvoorschrift op basis van artikel 2.29 lid 4 van het Activiteitenbesluit, van de grenswaarde worden afgeweken.

Niet kunnen voldoen aan emissiegrenswaarden activiteit 8 (Regime 2)

Als emissies technisch of economisch niet beheerst (gekanaliseerd) afgevangen kunnen worden bij het coaten (activiteit 8) van schepen, vliegtuigrompen e.d., kan op basis van artikel 2.29 lid 5 va het Activiteitenbesluit  afgeweken worden van emissiegrenswaarden uit tabel 2.28a van het besluit. In deze gevallen dient een reductieprogramma opgesteld te worden.

Als ook dit niet mogelijk is, kan bij maatwerk hiervan worden afgeweken indien de best beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Ten aanzien van scheepsreparatiewerven wordt in dit kader verwezen naar module C6: scheepsbouw en -reparatie van werkboek milieumaatregelen metalektro industrie (zie www.fo-industrie.nl).

Niet kunnen voldoen aan emissiegrenswaarden activiteit 19 (Regime 4)

Indien bij de extractie/ raffinage van losse partijen zaden en ander plantaardig materiaal (activiteit 19) niet voldaan kan worden aan de emissiegrenswaarden, kan hier bij maatwerk van worden afgeweken indien de best beschikbare technieken (BBT) worden toegepast.

Vluchtige organische stof (VOS)

Activiteitenbesluit artikel 1:

vluchtige organische stof: organische verbinding, alsook de fractie creosoot, die bij 293,15 K een dampspanning van 0,01 kPa of meer heeft of onder specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft;.

Organisch oplosmiddel

Activiteitenbesluit, artikel 1:

organisch oplosmiddel: vluchtige organische verbinding die wordt gebruikt:

  1. om, alleen of in combinatie met andere stoffen en zonder een chemische verandering te ondergaan, grondstoffen, producten of afvalmaterialen op te lossen,
  2. als schoonmaakmiddel om verontreinigingen op te lossen,
  3. als verdunner,
  4. als dispergeermiddel,
  5. om de viscositeit aan te passen,
  6. om de oppervlaktespanning aan te passen,
  7. als weekmaker, of
  8. als conserveermiddel;

C-factor

De C-factor is nodig voor het omrekenen van emissies van mg VOS/m³ naar mg C/m³ en andersom. Deze factor kan worden berekend door de molmassa van alle koolstof atomen in het afgas te delen door de molmassa van alle atomen in het afgas. Bij emissies van verschillende stoffen is dit vaak te ingewikkeld en moet de C-factor in een laboratorium vastgesteld worden (GS/MS).