Veiligheidsvoorschriften voor afleveren van gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen voor het wegverkeer

Deze pagina gaat over veiligheid bij het afleveren van gecomprimeerd aardgas (CNG) aan motorvoertuigen voor het wegverkeer. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

Gerelateerde pagina's op Infomil voor tankstations:

Wat is CNG?

Gecomprimeerd aardgas (CNG) is, net als LPG en LNG een bijzondere brandstof, die vooral bestaat uit lichtere koolwaterstoffen. Onder atmosferische (normale) omstandigheden zijn deze lichte koolwaterstoffen gasvormig.

CNG is Compressed Natural Gas (gecomprimeerd aardgas). Aardgas is in het Activiteitenbesluit gedefinieerd als "in de natuur voorkomend methaan met maximaal 20 volumeprocent inerte en andere bestanddelen". Het gaat hier om een gasmengsel dat voor het grootste deel bestaat uit methaan (80%) en daarnaast uit andere gasvormige koolwaterstoffen zoals ethaan en propaan en inerte gassen zoals stikstof en kooldioxide. Het aardgas is gecomprimeerd tot een druk van ongeveer 200 bar en is nog steeds gasvormig. Met een compressor kan in een CNG-tankstation aardgas vanuit het leidingnet worden gecomprimeerd of het gecomprimeerd aardgas (CNG) wordt van buiten de inrichting met een tankauto aangeleverd. Groengas komt ook gewoon uit het aardgasnet, alleen wordt daarbij elders een zelfde hoeveelheid biogas aan het net geleverd.

LNG is Liquid Natural Gas. Ook dit is aardgas, maar LNG is een tot vloeistof verdicht gas en is anders dan gecomprimeerd aardgas (CNG) niet gasvormig maar vloeibaar. Het aardgas is hierbij door drukverhoging en temperatuurverlaging tot een vloeistof verdicht. LNG wordt altijd van buiten het tankstation met een tankauto aangevoerd.

LPG is net als LNG een tot vloeistof verdicht gas. LPG bestaat vooral uit de iets zwaardere koolwaterstoffen propaan, propeen, butanen en butenen. Deze koolwaterstoffen zijn onder atmosferische (normale) omstandigheden gasvormig en zijn door drukverhoging en temperatuurverlaging tot een vloeistof verdicht. LPG wordt van buiten het tankstation met een tankauto aangeleverd.

Risico's van CNG

Gecomprimeerd aardgas is een duurzame motorbrandstof vergeleken met de traditionele motorbrandstoffen benzine en diesel. Gecomprimeerd aardgas wordt vooral gebruikt voor personenauto's, lichtere bedrijfsauto's en OV-bussen.

Risico's binnen een tankstation voor gecomprimeerd aardgas zijn:

  • het lossen door een tankauto
  • het comprimeren (samenpersen) van aardgas
  • de opslag in gasflessen of een tank
  • het afleveren aan voertuigen

Bij een calamiteit kan, bijvoorbeeld door aanrijding, een gat in een gasfles of tank ontstaan, waardoor aardgas vrijkomt. Ook door brand op het tankstation kan een aardgastank verwarmd worden waarbij door de drukopbouw aardgas vrijkomt door het openen van de veiligheidskleppen. Bij het vrijkomen van aardgas zijn er twee gevaarlijke situaties. Door directe ontsteking van het vrijgekomen aardgas ontstaat een fakkelbrand. Deze fakkelbrand kan tientallen meters groot zijn. Bij een niet directe ontsteking, kan het vrijgekomen aardgas een brandbare wolk vormen die mogelijk op afstand kan worden ontstoken.

Gecomprimeerd aardgas is een gasvormig product. De effecten bij calamiteiten zijn voor gecomprimeerd aardgas veel minder groot dan de effecten bij calamiteiten met LPG en LNG. Voor gecomprimeerd aardgas zijn de veiligheidsafstanden dan ook kleiner dan voor LNG en LPG. Toch zijn incidenten met gecomprimeerd aardgas niet uitgesloten. Een voorbeeld daarvan is de brand in een aardgasbus in Wassenaar op 29 oktober 2012, waarbij een brand in de motor zich uitbreidde tot de rest van de bus. In de aangestraalde aardgastank vond drukopbouw plaats. Tijdens drukontlasting via het veiligheidsventiel werd het vrijgekomen aardgas ontstoken en ontstond een fakkelbrand met een lengte van 15 tot 20 meter.

Maatregelen om de risico's van CNG te beperken

Om de risico's van tankstation voor gecomprimeerd aardgas te beperken zijn voorschriften opgenomen in artikel 3.18 van het Activiteitenbesluit en de artikelen 3.23 en 3.24 van de Activiteitenregeling. Deze artikelen gaan over:

  • externe veiligheidsafstanden (art. 3.18 Activiteitenbesluit)
  • voorschriften uit de richtlijn PGS 25 "aardgas-afleverinstallaties voor motorvoertuigen" (art. 3.23 en 3.24 Activiteitenregeling), waarmee risico's worden beperkt

Het gaat om voorschriften over de volgende onderdelen:

  • algemene voorzieningen, toegepaste materialen en ontwerp van de installatie
  • de compressorinstallatie
  • de bufferopslag (keuring, constructie, opslagcapaciteit, drukbeveiliging en aan te houden afstanden)
  • het aardgas-aflevertoestel (opstelling, aflevering, bedieningsinstructie, afleverslang, ventilatie, externe veiligheidsafstanden en gastoevoer)
  • meet- en registratieverplichtingen
  • keuringen en controles
  • het installatieboek

Met deze voorschriften worden risico's van tankstation voor gecomprimeerd aardgas beperkt en is er een verwaarloosbaar risico. Door lokale omstandigheden kunnen er aanvullende maatregelen nodig zijn.

Externe veiligheidsafstanden

Er zijn minimumafstanden opgenomen tussen een afleverzuil en de bufferopslag van gecomprimeerd aardgas binnen de inrichting en (beperkt) kwetsbare objecten die zich buiten de inrichting bevinden. Deze afstanden verschillen met de doorzet (aantal voertuigen per etmaal, onderverdeeld naar personenauto's en bussen) en de grootte van de buffertank (art. 3.18 Activiteitenbesluit).

Voor het afleveren van gecomprimeerd aardgas gelden minimumafstanden tot beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. De minimumafstand is:

  • 10 meter als maximaal 300 personenauto's per etmaal worden gevuld;
  • 15 meter als meer dan 300 personenauto's per etmaal worden gevuld;
  • 20 meter als meer dan 100 autobussen per etmaal worden gevuld.

De minimumafstanden tussen bufferopslag en beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten zijn:

  • 10 meter als de bufferopslag een waterinhoud die minder is dan 3000 liter;
  • 15 meter als de bufferopslag een waterinhoud vanaf 3000 liter tot 5000 liter;
  • 20 meter als de bufferopslag een waterinhoud die meer is dan 5000 liter.

Naast deze externe veiligheidsafstanden van artikel 3.18 van het Activiteitenbesluit zijn in paragraaf 5.5. van de richtlijn PGS 25 "Aardgas afleverinstallaties voor motorvoertuigen" interne veiligheidsafstanden opgenomen.

Voorschriften PGS 25

Relevantie voorschriften uit PGS 25 (versie 1.2 van november 2012) zijn voorgeschreven in artikel 3.23 en 3.24 van de Activiteitenregeling.

PGS 25 geeft voorschriften voor aardgas-afleverstations die gecomprimeerd aardgas afleveren aan motorvoertuigen. De aan een afleverinstallatie te stellen eisen zijn afhankelijk van:

  • de nominale capaciteit van de compressor (meer of minder dan 14,3 Nm3/uur)
  • wel of geen koppeling van de uitlaatzijde als meerdere compressoren worden toegepast
  • wel of geen bufferopslag
  • inpandige of uitpandige aflevering

In de volgende tabel is aangegeven welke onderdelen uit PSG 25 voor verschillende situaties gelden:

Onderdelen van de PGS 25 per situatie

Compressor-capaciteit >

14,3 Nm3 per uur of meer

minder dan 14,3 Nm3 per uur

Voorschriften PGS 25

[ alle situaties ]

meerdere compressoren met uitlaatzijde gekoppeld

ja

nee

[ alle situaties ]

met buffer

geen buffer

Paragraaf 5.1 tot en met 5.3 (ontwerp, materiaal en installatie)

m.u.v. § 5.1.6, 1e en 2e alinea

m.u.v. § 5.1.1 en § 5.1.6, 1e en 2e alinea

m.u.v. § 5.1.6, 1e en 2e alinea

PGS 25 nvt

Paragraaf 5.5 en 5.7 tot en met 5.11 (veiligheids-maatregelen)

m.u.v. § 5.10.1

m.u.v. § 5.10.1

m.u.v. § 5.10.1

Paragraaf 6.1 en 6.2 (compressor)

geheel

geheel

n.v.t.

Paragraaf 7.1 en 7.3 t/m 7.7 (bufferopslag)

geheel bij bufferopslag

geheel bij bufferopslag

geheel

Paragraaf 8.1 tot en met 8.7, 8.10 en 8.11 (aflevertoestel)

geheel

geheel

geheel

Hoofdstuk 9 (appendages en beveiligingen)

geheel

geheel

m.u.v. § 9.1

Hoofdstuk 10 (meten en registreren)

geheel

geheel

geheel

Hoofdstuk 11 (keuringen en controles)

m.u.v. § 11.4

m.u.v. § 11.4

m.u.v. § 11.4

Hoofdstuk 12 (installatieboek)

geheel

m.u.v. § 12.2

m.u.v. § 12.2

Paragraaf 13.1, 13.2 en 13.4 (inpandig afleveren)

geheel bij inpandig afleveren

n.v.t.

n.v.t.

Inpandig afleveren van gecomprimeerd aardgas

De genoemde onderdelen van PGS 25 gelden ook voor inpandig afleveren. Voor het inpandig veilig afleveren van CNG zijn extra maatregelen nodig zoals de aanwezigheid van een gasdetectiesysteem en de aanwezigheid en locatie van noodschakelaars. Ook de vulkoppeling moet een retour- of afvoerleiding hebben en de installatie moet op afstand bedienbare afsluiters hebben.

Slow-fill installaties (compressorcapaciteit minder dan 14,3 Nm3 per uur)

Aardgas-afleverinstallaties met een lage compressorcapaciteit worden vaak 'thuisvulinstallaties' of 'slow fill' installaties genoemd en worden ook door particulieren gebruikt. De meest eenvoudige uitvoering van deze installaties bestaat uit een compressor die is aangesloten op het aardgasnet. Bij het tanken comprimeert de compressor het aardgas, dat vervolgens direct in de tank van het motorvoertuig wordt gebracht. Op deze installaties zijn de eisen voor gasinstallaties uit het Bouwbesluit 2012 van toepassing en zijn geen aanvullende regels gesteld in de Activiteitenregeling.

Om sneller tanken of 'fast fill' mogelijk te maken kan een installatie een bufferopslag hebben of meerdere compressoren hebben die aan de uitlaatzijde zijn gekoppeld. Als de installatie een bufferopslag of meerdere compressoren heeft, gelden ook de aanvullende eisen uit de NEN-EN normen die over industriële aardgasinstallaties gaan. Deze normen gelden via het Bouwbesluit.

Overgangstermijn (voor installaties van voor 1 december 2013)

Met het actualiseren van PGS 25 zijn in de versie van november 2012 nieuwe voorschriften opgenomen. Voor een installatie die in werking was voor 1 december 2013 gelden een aantal onderdelen van de PGS 25 pas als de installatie wordt gerenoveerd of vernieuwd. Het gaat om de volgende onderdelen:

  • De afblaasveiligheid moet zo zijn uitgevoerd dat de drukstijging door temperatuurstijging wordt gecompenseerd (paragraaf 5.3.2 van PGS 25).
  • Ondergrondse leidingen moeten volgens de PGS 25 een gronddekking hebben van 60 centimeter. De vorige versie van PGS 25 vereiste een gronddekking van slechts 30 centimeter (paragraaf 5.3.10 van PGS 25).
  • Interne veiligheidsafstanden zijn voorgeschreven. Het gaat om minimaal aan te houden afstanden tussen enerzijds de compressorruimte en de bufferopslag en anderzijds brandbare objecten en de erfgrens (paragraaf 5.5 van PGS 25).
  • Als onbemande aflevering van gecomprimeerd aardgas mogelijk is, moet de afleverinstallatie (afleverzuil) een temperatuurgevoelig element hebben dat bij stijging van de temperatuur boven de 343 Kelvin (70 graden Celsius) alle spanningsvoerende delen van de afleverinstallatie in de directe omgeving definitief buiten werking stelt. Het element moet ook automatisch de beheerder of een ander aangewezen persoon alarmeren (paragraaf 5.11.1 van PGS 25). Deze eisen kunnen in de praktijk betekenen dat afleverinstallaties van voor 1 december 2013 moeten worden gemodificeerd.
  • De aardgas-afleverinstallatie moeten zijn voorzien van een veiligheidsafsluiter die de gastoevoer afsluit bij een calamiteit. Deze veiligheidsafsluiter moet via de noodstopschakelaar worden geactiveerd (paragraaf 5.11.1 van PGS 25).
  • Wanneer een compressor of bufferopslag is voorzien van een behuizing, is een brandwerendheid (volgens NEN 6069) van ten minste 60 minuten verplicht (paragraaf 7.3 van PGS 25).
  • De uitstroomrichting van de afblaasleiding moet verticaal omhoog zijn gericht (paragraaf 9.4 van PGS 25).