Luchtvoorschriften voor de voedingsmiddelenindustrie
Deze pagina gaat in op de luchtvoorschriften voor de activiteit 'industrieel vervaardigen of bewerken van voedingsmiddelen of dranken'.
Voorschriften geur en stof
In de activiteit voedingsmiddelenindustrie staan voorschriften voor geur en stof. Deze voorschriften gelden ook voor vergunningplichtige bedrijven type C. IPPC-installaties zijn bij deze activiteit uitgesloten. Een industriële oven, zoals in een bakkerij, is een stookinstallatie. Deze moet daarom ook voldoen aan de eisen voor keuring en onderhoud.
Geur:
Emissies van stof:
Geen nieuwe geurhinder
Voor deze activiteit staan alleen geurvoorschriften in het Activiteitenbesluit en niet in de Activiteitenregeling. Uitgangspunt is geen nieuwe geurhinder. Het bedrijf moet nieuwe geurhinder door nieuwe activiteiten, uitbreiding of wijziging van activiteiten voorkomen. Dit volgt uit artikel 3.140 lid 1 van het Activiteitenbesluit.
Bij de melding geeft het bedrijf informatie over hoe het bedrijf nieuwe geurhinder voorkomt. Het Activiteitenbesluit stelt geen eis aan de vorm van deze informatie.
Alleen met een maatwerkvoorschrift kan het bevoegd gezag nieuwe geurhinder toestaan. De mogelijkheid voor maatwerk staat in artikel 3.140 lid 1 en 2 van het Activiteitenbesluit.
Geuronderzoek
Het bevoegd gezag kan tijdens de meldingsperiode om een geuronderzoek vragen als het aannemelijk is dat er geurhinder kan zijn. Dit staat in artikel 1.17 lid 4 van het Activiteitenbesluit. Dit geuronderzoek moet voldoen aan de NTA 9065 meten en rekenen geur. Het verzoek om een geuronderzoek moet binnen de meldingstermijn plaatsvinden. Wel kan de uitvoering van het geuronderzoek buiten de meldingstermijn plaatsvinden.
Maatwerk geur
Het bevoegd gezag kan een bepaalde mate van geur toestaan via maatwerk. De basis hiervoor ligt in artikel 3.140 lid 2 en 3 van het Activiteitenbesluit. Het bevoegd gezag kan via maatwerk aanvullende eisen stellen aan de geurbelasting, technische voorzieningen en gedragsregels.
Het bevoegd gezag kan in maatwerkvoorschriften aanvullende eisen stellen als sprake is van onaanvaardbare geurhinder. Bij besluitvorming hierover betrekt het bevoegd gezag de geuraspecten uit artikel 2.7a lid 3 van het Activiteitenbesluit. Meer informatie hierover staat op de pagina aspecten bij afweging aanvaardbaar hinderniveau.
Een aantal provincies en gemeenten hebben eigen lokaal geurbeleid. Als dit het geval is, toetst het bevoegd gezag aan dit lokaal geurbeleid. Ook kan het bevoegd gezag bij het opstellen van maatwerk aansluiten bij de vervallen bijzondere regelingen uit de Nederlandse Emissie Richtlijn.
Geurgevoelig object
De geurvoorschriften uit het Activiteitenbesluit noemt het 'geurgevoelig object'. Het Activiteitenbesluit verwijst voor de definitie van het geurgevoelig object naar de Wet geurhinder en veehouderijen. Het bevoegd gezag moet deze definitie aanhouden om te bepalen WAT een geurgevoelig object is. Wel bepaalt het bevoegd gezag zelf welke MATE van geurhinder zij als aanvaardbaar beschouwen. Bijvoorbeeld, het bevoegd gezag kan op een bedrijventerrein een lager niveau van bescherming als aanvaardbaar beschouwen dan voor een woonwijk.
Bronafzuiging
Diffuse stof emissies zijn te verwachten bij
- drogen
- malen
- branden
- roosteren
- mengen van stuifgevoelige grondstoffen
Bronafzuiging is bij deze activiteit(en) verplicht, voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is. Het bedrijf moet de afgezogen emissies doelmatig afvoeren. Ruimteafzuiging is ook doelmatige bronafzuiging als de activiteiten in een afgesloten ruimte plaatsvinden.
Voorbeelden van situaties waarbij bronafzuiging niet altijd redelijk is:
- De werkstukken zijn zo groot dat de emissie niet, of zeer slecht, met bronafzuiging bereikbaar is.
- De activiteiten hebben een niet-plaatsgebonden karakter. Hierbij moet het bedrijf de (niet in de apparatuur geïntegreerde) bronafzuiging gemiddeld meer dan 10 keer per uur meeverplaatsen.
- Er is alleen emissie van grof stof, dat zich niet binnen de inrichting verspreid.
- De activiteiten hebben een incidenteel en/of kleinschalig karakter.
- De uitvoering van de activiteiten vindt plaats in een gesloten systeem. Hierbij komen alleen kleine restemissies vrij.
Afvoerpunt en maatwerk
Het bedrijf moet emissies naar de buitenlucht bovendaks en omhoog gericht afvoeren. Dit voorschrift geldt als er binnen 50 meter van het afvoerpunt gevoelige gebouwen liggen. Dit voorschrift geldt niet voor gevoelige gebouwen op een gezoneerd industrieterrein of bedrijventerrein met minder dan 1 gevoelig gebouw per hectare. Ook geldt dit voorschrift niet voor een bedrijf dat al bestond toen het Activiteitenbesluit in werking trad. Voorwaarde is wel dat het bedrijf zijn activiteit niet gewijzigd heeft.
In het belang van de luchtkwaliteit kan het bevoegd gezag bij maatwerk voorschriften stellen aan de ligging en uitvoering van het afvoerpunt. Dit is ook mogelijk voor een bedrijf dat al bestond toen het Activiteitenbesluit in werking trad. Een voorbeeld van een maatwerkvoorschrift is het verhogen van de afvoerhoogte om te zorgen voor een betere verspreiding van afgezogen dampen en gassen.
Emissiegrenswaarde voor stof
Artikel 3.141 van het Activiteitenbesluit geeft een emissiegrenswaarde voor stof. Het bevoegd gezag kan voor hygroscopisch stof hiervan bij maatwerk afwijken.
De emissiegrenswaarde voor stof is maximaal:
- 5 mg/Nm3 bij een grensmassastroom ≥ 200 g/u
- 50 mg/Nm3 bij een grensmassastroom < 200 g/u
De sommatiemethode is van toepassing.
Als het bedrijf de emissies afzuigt en leidt door een doelmatige filtrerende afscheider voldoet het bedrijf aan de emissiegrenswaarde van het Activiteitenbesluit. Dit is een erkende maatregel. De filtrerende afscheider:
- is goed gedimensioneerd
- verkeert in een goede staat van onderhoud
- wordt periodiek gecontroleerd
- wordt zo vaak als nodig schoongemaakt en vervangen
De eisen zijn niet van toepassing als de activiteit in de buitenlucht mag plaatsvinden.
Het uitgangspunt is dat het bedrijf met het nemen van de erkende maatregelen uit de Activiteitenregeling voldoet aan de emissiegrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De toezichthouder controleert in dat geval op de aanwezigheid en goede werking van de erkende maatregel.
Heeft het bedrijf de erkende maatregelen niet of onvoldoende uitgevoerd, dan toont het bedrijf aan:
- dat de emissie de emissiegrenswaarde niet overschrijdt
- of dat de emissie niet relevant is
Aantonen kan bijvoorbeeld met metingen of berekeningen. De aantoonplicht volgt uit artikel 2.8 lid 1b van het Activiteitenbesluit. Zie ook de informatie op de pagina Toezicht bij hoofdstuk 3 en 4 activiteiten.
Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid bij maatwerk eisen te stellen aan de controle en onderhoud van de emissiebeperkende techniek of aan de controle van de emissies. Dit volgt uit artikel 2.7 lid 8 en 9 van het Activiteitenbesluit.
Maatwerk voor hygroscopisch stof
Hygroscopisch stof is een stof die vocht aantrekt en dus nat en plakkerig is.
Voor hygroscopisch stof zijn filtrerende afscheiders vaak niet toepasbaar. In dergelijke gevallen kan het bevoegd gezag met een maatwerkvoorschrift de eis van 5 mg/Nm3 verhogen tot maximaal 50 mg/Nm3. Hierdoor kan het bedrijf ook niet filtrerende afscheiders toepassen. Voorbeelden van niet filtrerende afscheiders zijn een natte wasser of een cycloon.
Hou bij de keuze van de toe te passen techniek rekening met andere milieueffecten, lokale technische kenmerken, de geografische ligging en de plaatselijke milieuomstandigheden. Het bevoegd gezag kan ook een meetverplichting in een maatwerkbesluit vastleggen. Ook kan het bevoegd gezag in het maatwerkbesluit vastleggen hoe controle en onderhoud van de gekozen techniek plaats vindt. Dit staat in artikel 3.141 lid 2 en 3 van het Activiteitenbesluit.