Samenvatting uitvaartbranche
Sinds 1 januari 2010 vallen humane crematoria, strooivelden en sommige begraafplaatsen onder het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. Dierencrematoria en -strooivelden vallen er sinds 1 januari 2016 onder.
In de meeste gevallen hebben deze bedrijven geen omgevingsvergunning milieu of watervergunning nodig.
Welke bedrijven
Onder de uitvaartbranche vallen humane crematoria, dierencrematoria, begraafplaatsen en strooivelden. Er zijn ruim 2000 activieve begraafplaatsen en zo'n 60 crematoria in Nederland. Daarnaast zijn er 50 dierenbegraafplaatsen en –crematoria.
NB: veel begraafplaatsen zijn geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Strooivelden die geen onderdeel zijn van een crematorium ook niet. Op bedrijven die geen 'Wm inrichting' zijn, is het Activiteitenbesluit niet van toepassing.
Wat is een dierencrematorium
Dierencrematoria cremeren gezelschapsdieren en huisdieren, zoals honden, katten, fretten en hamsters. De voorschriften uit het Activiteitenbesluit zijn niet van toepassing op de destructie van kadavers van landbouwhuisdieren. Het kadaver van een paard (een landbouwhuisdier) mag wel worden verbrand in een erkend huisdierencrematorium.
Welke activiteiten
Kenmerkende milieurelevante activiteiten binnen de uitvaartbranche zijn:
- Crematorium
- Strooiveld
- Stookinstallatie
- Voedingsmiddelen bereiden
Milieuthema’s
De belangrijkste milieuthema’s bij de uitvaartbranche zijn lucht, energie en bodem.
Melding
Bedrijven in de branche hebben over het algemeen geen omgevingsvergunning milieu of watervergunning nodig, wel moeten ze een melding doen als ze een 'Wm inrichting' zijn.
Bij het starten of veranderen van activiteiten moeten bedrijven dit melden bij het bevoegd gezag. Bij verandering is een melding alleen nodig als een afwijking ontstaat van eerder verstrekte gegevens. Met de Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) kan een bedrijf de melding doen. Een melding Activiteitenbesluit moet een aantal algemene gegevens bevatten.
Activiteiten en maatregelen
Per activiteit zijn voorschriften in het Activiteitenbesluit en maatregelen in de Activiteitenregeling opgenomen. Daarnaast gelden ook algemene voorschriften en maatregelen voor geluid, energie en bodem die niet activiteitgebonden, maar op het hele bedrijf van toepassing zijn.
De voorschriften en maatregelen voor geluid, energie en de kenmerkende activiteiten binnen de uitvaartbranche staan hieronder kort toegelicht. De website van InfoMil geeft uitgebreide informatie over de voorschriften en maatregelen voor de verschillende activiteiten.
Bereiden van voedingsmiddelen
Lozen op vuilwaterriool
De ondernemer moet afvalwater dat vrijkomt bij het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten, zoals afwassen, lozen op het vuilwaterriool. Lozen op de bodem of oppervlaktewater is alleen toegestaan onder twee voorwaarden: Lozing van het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater en via een voor het zuiveren van dit afvalwater geschikte zuiveringsinstallatie.
Het bedrijf mag geen voedselvermaler in de afvoer gebruiken.
Vetafscheider
Bij het bereiden van voedingsmiddelen komt meestal vethoudend afvalwater vrij. In dat geval moet het bedrijf een vetafscheider met slibvangput plaatsen. Dit is niet zo in de volgende gevallen:
- De gemeente mag met een maatwerkvoorschrift ontheffing van deze verplichting verlenen. Bijvoorbeeld wanneer het bereiden van voedingsmiddelen binnen een bedrijf weinig voorkomt of het afvalwater geen of nauwelijks vet bevat
- Voor bedrijven zonder vetafscheider die vroeger vielen onder het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven (of een andere 8.40-AMvB) is er automatisch een maatwerkvoorschrift dat lozen zonder vetafscheider toestaat
Het is van groot belang dat de vetafscheider groot genoeg is om de afvalwaterstroom te verwerken. Ook moet de ondernemer de vetafscheider goed onderhouden. De ondernemer moet gebreken aan de afscheider of slibvangput direct verhelpen.
Het bedrijf moet de vetafscheider ten minste elke maand en bij voorkeur elke veertien dagen legen, reinigen en met schoon water hervullen. Dit staat in de NEN-EN 1825. Het Activiteitenbesluit staat een lagere frequentie toe, op voorwaarde dat daarmee de goede werking van de vetafscheider niet in gevaar komt.
Voor een slibvangput en vetafscheider die zijn geplaatst voor 1 januari 2008 geldt niet NEN-EN 1825 maar NEN 7087. In NEN 7087 is geen frequentie voor het legen en reinigen opgenomen. Meestal is het legen van een vetafscheider noodzakelijk als de slibvangput voor meer dan 50% is gevuld of als de vetopslagruimte voor 80% is gevuld. Bij vetafscheiders die voldoen aan de oude NEN 7087 komt dit overeen met een vetlaagdikte van 16 centimeter.
De ondernemer moet ook preventieve maatregelen treffen, zoals:
- het zorgvuldig gebruik van reinigingsmiddelen
- het zoveel mogelijk droog van het servies verwijderen van maaltijdrestanten.
Geur
Het bedrijf heeft bij oprichting of wijziging van zijn activiteit de keuze uit:
- een afvoerpijp 2 meter bovendaks binnen 25 meter
- een doelmatige ontgeuringsinstallatie
Deze eisen gelden niet als het bedrijf zich bevindt op een gezoneerd industrieterrein of op een bedrijventerrein met minder dan één gevoelig gebouw per hectare.
Grootkeukens die grillen, frituren of bakken in olie of vet, moeten de hierbij vrijkomende dampen afzuigen. Bovendien moet het bedrijf de afgezogen dampen via een doelmatig verwisselbaar of reinigbaar vetvangend filter afvoeren naar de buitenlucht. Dit geldt niet voor het grillen met houtskool.
Mogelijk voldoet een bedrijf aan de hierboven genoemde eisen maar is er toch sprake van onaanvaardbare geurhinder. In dat geval kan het bevoegd gezag via een maatwerkbesluit aanvullende eisen stellen. Deze eisen kunnen te maken hebben met:
- de uitvoering en het onderhoud van een ontgeuringsinstallatie
- de plaatsing van de afvoerpijp
- het voorkomen van diffuse emissies
- het beperken van incidentele geurpieken tot bepaalde tijdstippen
Een bedrijf kan al bestaan voordat de voorschriften van het Activiteitenbesluit voor dit bedrijf van toepassing werden. In dat geval geldt het geurvoorschrift (afvoerpijp of doelmatige ontgeuringsinstallatie) niet. Wel kan het bevoegd gezag ook aan deze bedrijven aanvullend maatwerk stellen bij onaanvaardbare geurhinder. Ook kan het bevoegd gezag het geurvoorschrift (afvoerpijp of doelmatige ontgeuringsinstallatie) alsnog van toepassing verklaren. Hiervoor moet er sprake zijn van een overschrijding van het aanvaardbaar hinderniveau.
Crematieoven
Eisen aan de kist
Metalen en kunststof handvatten en versierselen moeten voor invoer van de kist in de crematieoven worden verwijderd. De kist mag niet met lood of zink zijn bekleed.
Eisen voor goede verbranding
- De afgassen in de naverbrandingsruimte hebben een verblijftijd van ten minste 1,5 seconden.
- De temperatuur van de rookgassen is hoger dan 800 °C. Hiervoor heeft de brander een automatische regeling
- Het crematorium moet het zuurstofgehalte en de temperatuur continu bewaken. Het zuurstofgehalte in de naverbrandingsruimte is minimaal 6%. Een kortdurende overschrijding mag als deze niet lager is dan 3% en niet langer duurt dan 1 minuut
- Zes maanden na ingebruikname en jaarlijks moet de goede werking van de installatie worden gecontroleerd door een deskundige
- Het bovenstaande moet het crematorium vastleggen in een logboek
- Het branderdeel van de installatie moet voldoen aan de eisen in het besluit voor keuring en onderhoud van stookinstallaties (zie hierna)
Emissies
- Een low-NOx brander is verplicht. Dit geldt voor zowel de brander in de oven als de brander in de naverbrandingsruimte. Een dergelijke brander is herkenbaar aan bijvoorbeeld het keurmerk Gastec QA Low NOx
- De emissie van kwik en kwikverbindingen is maximaal 0,05 mg/Nm3 bij een massastroom groter of gelijk aan 0,25 g/u. De sommatiebepaling is van toepassing. Het crematorium voldoet aan de emissiegrenswaarde als het de emissies afvoert door een adsorptiemedium en filtrerende afscheider. Deze moeten natuurlijk goed functioneren. Deze emissie-eisen gelden niet voor dierencrematoria
- De nabehandelingsinstallatie moet emissies van dioxinen en furanen voorkomen of minimaliseren
- Voor dierencrematoria geldt een emissiegrenswaarde voor stof van maximaal 5 mg/Nm3 bij een grensmassastroom ≥ 200 g/u en 50 mg/Nm3 bij een grensmassastroom < 200 g/u. Deze eisen zijn niet van toepassing als het bedrijf de emissies afzuigt en door een goede filtrerende afscheider leidt
- Als het bedrijf geen erkende maatregelen uitvoert, moet het aantonen dat het de emissies niet overschrijdt
- Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen aan de controle en onderhoud van de emissiebeperkende techniek of aan de controle van de emissies
Stook- en verwarmingsinstallaties
De installaties voor ruimteverwarming moeten voldoen aan de volgende eisen.
In stookinstallaties met een nominaal vermogen tot 20 kW zijn alle brandstoffen toegestaan zonder dat een vergunning nodig is. Boven 20 kW zijn zonder vergunning alleen vloeibare en gasvormige standaardbrandstoffen, biomassa en houtpellets toegestaan. Als men andere brandstoffen of afval verstookt, is de inrichting vergunningplichtig.
Stookinstallaties moeten voldoen aan de emissie-eisen van het Activiteitenbesluit. Bij aankoop van een standaard stookinstallatie zal dit geen probleem zijn.
Stookinstallaties die onder het Activiteitenbesluit vallen moeten gekeurd worden. Het doel van de keuring is borging van veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid van de installatie. Alleen een persoon die SCIOS-gecertificeerd is of kwaliteit levert die daaraan gelijkwaardig is mag de keuring uitvoeren.
In de tabel hieronder staat een overzicht van de verplichte keuringen.
Nominaal vermogen stookinstallatie |
Keuringsfrequentie | |
---|---|---|
gasgestookt | niet gasgestookt | |
< 20 kW |
geen | geen |
< 100 kW |
geen | eenmaal per vier jaar |
> 100 kW |
eenmaal per vier jaar |
eenmaal per twee jaar |
Keuring bij ingebruikname is niet verplicht. Onderhoud is alleen verplicht als uit de keuring blijkt dat onderhoud nodig is.
Gasgestookte warmtekrachtinstallaties (WKK) van meer dan 100 kilowatt moeten een rendement hebben van ten minste 65%. Ze mogen zo min mogelijk warmte ongebruikt aan de omgeving afgeven. Hieronder valt ook de warmte die de noodkoeler afgeeft.
Het in gebruik hebben van een strooiveld
Gelijkmatig verspreiden en verwaaiing voorkomen
Het bedrijf moet de crematieas gelijkmatig verspreiden. Hij moet voorkomen dat door verwaaiing as buiten het terrein of het strooiveld terecht kan komen.
Bodemonderzoek
Het crematorium moet de bodemkwaliteit van de strooivelden periodiek vastleggen. Dit is afhankelijk van het aantal verstrooiingen per jaar.
Aantal verstrooiingen per hectare per jaar |
Ingebruikneming strooiveld |
Eerste onderzoek |
Frequentie vervolgonderzoek |
---|---|---|---|
meer dan 370 |
voor 1 januari 2010 |
binnen 5 jaar |
elke 5 jaar |
na 1 januari 2010 |
binnen 3 maanden |
||
90 tot en met 370 |
voor 1 januari 2010 |
binnen 25 jaar |
elke 25 jaar |
na 1 januari 2010 |
binnen 3 maanden |
Bij minder dan 90 verstrooiingen per jaar is geen bodemonderzoek nodig. Bij meer dan 3200 verstrooiingen per hectare per jaar kan het bevoegd gezag via maatwerkvoorschriften extra eisen stellen ter bescherming van de bodem.
Uitloogproeven fosfaat
Met uitloogproeven moet het crematorium periodiek aantonen dat het aan de immissienorm van 1.000 mg fosfaat per m2 per jaar voldoet. Het crematorium moet de uitloogproeven even vaak uitvoeren als het bodemonderzoek.
Uitvoering van de onderzoeken
Alleen een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op basis van het Besluit bodemkwaliteit mag de bodemonderzoeken en uitloogproeven uitvoeren. De opzet van het bodemonderzoek moet voldoen aan NEN 5740. Als blijkt dat de bodemkwaliteit is verslechterd, moet het bedrijf de bodemkwaliteit herstellen.
Wisselvelden
Het bevoegd gezag kan met een maatwerkvoorschrift andere regels stellen aan de frequentie van het bodemonderzoek en de uitloogproeven bij wisselvelden. In de rustperiode zal naar verwachting natuurlijke afbraak van fosfaat optreden. Om die reden heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om af te wijken van de onderzoeksfrequentie. Het houdt hierbij dan rekening met de beoogde rustperiode en het aantal verstrooiingen per hectare.
Immissieconcentratie-eis fosfaat
De immissie van fosfaat naar de bodem mag niet meer bedragen dan 1.000 milligram per vierkante meter per jaar. Bij minder dan 90 verstrooiingen per jaar geldt deze grenswaarde niet.
Logboek
Het bedrijf moet de gebruiksintensiteit van strooivelden vastleggen in een logboek. Het logboek mag een elektronisch of papieren systeem of een combinatie daarvan zijn. De inrichtinghouder moet het logboek zo lang bewaren als nodig is om te kunnen bepalen of het strooiveld voldoet aan de voorschriften.
Energie
In het Activiteitenbesluit is de plicht voor een bedrijf opgenomen om alle energiebesparende maatregelen te realiseren met een terugverdientijd van vijf jaar (of minder) per energiebesparende maatregel. Deze plicht is niet van toepassing bij een minimaal jaarlijks elektriciteitsverbruik van 50.000 kWh of een minimaal jaarlijks verbruik van 25.000 m3 aan aardgasequivalenten aan brandstoffen.
Meer informatie
Op de website van InfoMil staat uitgebreide informatie over de uitvaartbranche.
Overheden kunnen met vragen terecht bij de helpdesk van InfoMil. Bedrijven kunnen met vragen terecht bij hun gemeente, brancheorganisatie of bij Antwoord voor bedrijven.