Bodemvoorschriften voor het in gebruik hebben van een strooiveld
Bij het verstrooien van crematie-as op een strooiveld kan de onderliggende bodem door uitloging van de as belast worden met zware metalen en fosfaten.
Bodemkwaliteit
De bodemkwaliteit van de strooivelden moet periodiek worden vastgelegd. Dit is afhankelijk van het aantal verstrooiingen per jaar. Bij gebruik van wisselvelden kan door maatwerkvoorschrift de frequentie van bodemonderzoek worden aangepast.
Wisselvelden
Wisselvelden zijn strooivelden die over een bepaalde periode afwisselend worden gebruikt. Volgens de Inspectierichtlijn Lijkbezorging betekent dit dat er minstens twee strooivelden van voldoende omvang aanwezig zijn, waarvan telkens één strooiveld gedurende een periode van ten minste 10 jaar in gebruik is.
Terwijl het ene strooiveld in gebruik is, wordt op het andere strooiveld een rustperiode van 10 jaar in acht genomen, vergelijkbaar met de wettelijke periode van grafrust.
Strooivelden bij humane- en dierencrematoria
Artikel 4.114 gaat uit van aantallen humane verstrooiingen per jaar. De voorschriften en hiermee het begrip ‘verstrooiing’ komen voort uit de Inspectierichtlijn Lijkbezorging36. Gezien de vergelijkbare samenstelling van crematie-as kunnen deze voorschriften ook van toepassing zijn op strooivelden bij dierencrematoria. Maar de hoeveelheid crematie-as van een enkel dier is doorgaans kleiner dan de hoeveelheid bij een humane crematie oven. De hoeveelheid as hangt namelijk samen met de massa van het gecremeerde dier en deze is doorgaans kleiner.
Door het opnemen van een nieuw tiende lid wordt duidelijk dat voor het aantal verstrooiingen van crematie-as bij een dierencrematorium de drijver van de inrichting moet omrekenen naar het aantal humane verstrooiingen.
Gelijkmatig verspreiden en verwaaiing voorkomen
De inrichtinghouder moet de crematieas gelijkmatig verspreiden. Hij moet voorkomen dat door verwaaiing as buiten het terrein of het strooiveld terecht kan komen.
Bodemonderzoek
Het crematorium moet de bodemkwaliteit van de strooivelden periodiek vastleggen. Dit is afhankelijk van het aantal verstrooiingen per jaar.
In de volgende tabel staat een overzicht van de aard en frequentie van het uit te voeren bodemonderzoek.
Aantal verstrooiingen per hectare per jaar |
Ingebruikneming strooiveld |
Eerste onderzoek |
Frequentie vervolg-onderzoek |
---|---|---|---|
meer dan 370 |
voor 1 januari 2010 |
binnen 5 jaar |
elke 5 jaar |
na 1 januari 2010 |
binnen 3 maanden |
||
90 tot en met 370 |
voor 1 januari 2010 |
binnen 25 jaar |
elke 25 jaar |
na 1 januari 2010 |
binnen 3 maanden |
Bij minder dan 90 verstrooiingen per jaar is geen bodemonderzoek nodig. Bij meer dan 3200 verstrooiingen per hectare per jaar kan het bevoegd gezag via maatwerkvoorschriften extra eisen stellen ter bescherming van de bodem.
Uitloogproeven fosfaat
Met uitloogproeven moet het crematorium periodiek aantonen dat het aan de immissienorm van 1.000 mg fosfaat per m2 per jaar voldoet. Het crematorium moet de uitloogproeven even vaak uitvoeren als het bodemonderzoek.
Uitvoering van de onderzoeken
Alleen een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning volgens het Besluit bodemkwaliteit mag de bodemonderzoeken en uitloogproeven uitvoeren. De opzet van het bodemonderzoek moet voldoen aan NEN 5740. Als blijkt dat de bodemkwaliteit is verslechterd, moet de inrichtinghouder de bodemkwaliteit herstellen.
Wisselvelden
Het bevoegd gezag kan met een maatwerkvoorschrift andere regels stellen aan de frequentie van het bodemonderzoek en de uitloogproeven bij wisselvelden. In de rustperiode zal naar verwachting natuurlijke afbraak van fosfaat optreden. Om die reden heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om af te wijken van de onderzoeksfrequentie. Het houdt hierbij dan rekening met de beoogde rustperiode en het aantal verstrooiingen per hectare.
Immissieconcentratie-eis fosfaat
De immissie van fosfaat naar de bodem mag niet meer bedragen dan 1.000 milligram per vierkante meter per jaar. Bij minder dan 90 verstrooiingen per jaar geldt deze grenswaarde niet.
Logboek
De inrichtinghouder moet de gebruiksintensiteit van strooivelden vastleggen in een logboek. Het logboek mag een elektronisch of papieren systeem of een combinatie daarvan zijn. De inrichtinghouder moet het logboek zo lang bewaren als nodig is om te kunnen bepalen of het strooiveld voldoet aan de voorschriften.