Besluit milieueffectrapportage
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Dat de m.e.r.-plicht voor een belangrijk deel is geregeld in het Besluit m.e.r. volgt uit art. 7.2 Wm.
Let op: per 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Meer informatie over de milieueffectrapportage vanaf 2024 vindt u op iplo.nl.
Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen. De vier bijlagen staan aangeduid als de onderdelen A, B, C en D:
- Onderdeel A bevat de omschrijving van diverse begrippen die in het Besluit m.e.r. genoemd worden.
- Onderdeel B is reeds vervallen.
- Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het doorlopen van een m.e.r. verplicht is.
- Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.
De onderwerpen op deze pagina:
- Onderdeel A: definities
- Onderdelen C en D: vier kolommen
- Verschil tussen de onderdelen C en D
- Voor plannen als bedoeld in kolom 3 van onderdeel D geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar een m.e.r.-plicht
- Hoe de onderdelen C en D te lezen
- Hoe om te gaan met een plan of besluit beneden de drempelwaarden voor activiteiten uit onderdeel D van het Besluit m.e.r.
- Vormvrije m.e.r.-beoordeling: omgevingsvergunning nodig?
- Toetsing aan het Besluit m.e.r.: 5 situaties
Onderdeel A: definities
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is een aantal definities opgenomen van termen die worden gebruikt bij de omschrijving van activiteiten en gevallen in de kolommen 1 en 2 van de onderdelen C en D van het Besluit m.e.r. Deze definities kunnen afwijken van in de praktijk gangbare of in andere wetten gehanteerde definities. Dus het is belangrijk deze te gebruiken bij de interpretatie van deze kolommen van de onderdelen C en D.
Hier vindt u onder andere de definitie van 'gevoelig gebied' en 'weidevogelgebied'.
Onderdelen C en D: vijf kolommen
Onderdelen C en D bestaan elk uit vijf kolommen:
Hieronder is een voorbeeld van de vijf kolommen weergegeven.
Kolom 1 Activiteiten |
Kolom 2 Gevallen |
Kolom 3 Plannen |
Kolom 4 Besluiten |
|
---|---|---|---|---|
C20.2 |
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor het vervaardigen van papier of karton |
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productie capaciteit van meer dan 200 ton per dag |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2. en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6 eerste lid, onderdelen a en b van die wet |
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn |
Nummer van de categorie
Elke combinatie van een activiteit met bijbehorende gevallen, plannen en besluiten, de zogenaamde categorie, heeft zowel in onderdeel C als in onderdeel D een nummer gekregen dat voor kolom 1 staat. Bij de nummering in onderdeel D is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de nummering in onderdeel C. Hierdoor hebben gelijke activiteiten in de onderdelen C en D hetzelfde nummer. Dit maakt het zoeken makkelijk. Onderdeel C beslaat circa 30 categorieën en onderdeel D circa 100 (sub)categorieën.
Activiteiten
In de kolom 'activiteiten' staan de diverse activiteiten omschreven. Bijvoorbeeld de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg of het oprichten, wijzigen of uitbreiden van een pluimveehouderij. Het spectrum van activiteiten bestaat globaal uit de volgende typen:
- infrastructuur en vervoer
- waterveiligheid
- grootschalige ontwikkelingen in stedelijk of landelijk gebied
- het watersysteem, energie
- grond- en afvalstoffen en industriële processen
Gevallen
In de kolom 'gevallen' staan per activiteit de relevante gevallen meestal nader omschreven. Bij deze omschrijving wordt gebruik gemaakt van drempelwaarden. Deze worden uitgedrukt in aantallen, grootte, lengtes of oppervlakten. Voor onderdeel D van het Besluit m.e.r. is het van belang te vermelden dat de drempelwaarden hier indicatief zijn (zie de Handreiking M.e.r.-beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling).
Plannen
In de kolom 'plannen' staan per activiteit de relevante plannen opgenomen. Dit zijn plannen die mogelijk kaderstellend zijn voor een besluit zoals opgenomen in kolom 4 en daarom mogelijk m.e.r.-plichtig kunnen zijn. Per activiteit en besluit kunnen dat meerdere plannen zijn. (zie ook Plannen in kolom 3 en bestemmingsplan in kolom 3).
Besluiten
In de kolom 'besluiten' staan per activiteit de relevante besluiten beschreven die m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) kunnen zijn. Het gaat daarbij om het eerste besluit dat in de aanleg voorziet. De kolom moet van boven naar beneden worden gelezen. Als eerste moet dus naar het bovenste besluit dat wordt genoemd worden gekeken.
Als dat besluit niet in de aanleg voorziet of als dat besluit niet wordt genomen dan moet gekeken worden naar het tweede genoemd besluit, enzovoort. Een besluit in het kader van het Besluit m.e.r. kan overigens ook betrekking hebben op een plan in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), zoals het bestemmingsplan. Hoewel dit plan ook genoemd kan worden in kolom 3 'Plannen' geldt daarbij dat het betreffende plan kaderstellend moet zijn voor andere m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten. Is dat niet het geval dan geldt het bestemmingsplan als besluit, zoals bedoeld in kolom 4: besluiten (zie ook bestemmingsplan in kolom 4).
Verschil tussen de onderdelen C en D
Onderdeel C van het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en gevallen aan waarvoor een directe m.e.r.-plicht geldt. In dit onderdeel staan de activiteiten benoemd die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
Onderdeel D van het Besluit m.e.r. bevat grotendeels dezelfde activiteiten als onderdeel C. Een belangrijk verschil zit in de gevallen (kolom 2) waarop de activiteit betrekking heeft. De drempelwaarden die in kolom 2 'gevallen' aangegeven staan, zijn in onderdeel D lager dan in onderdeel C. Voor deze activiteiten, die boven de drempelwaarden van onderdeel D, maar beneden die van onderdeel C vallen, geldt niet een directe m.e.r.-plicht, maar een m.e.r.-beoordelingsplicht. In deze m.e.r.-beoordelingsplicht moet het bevoegd gezag beoordelen of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het voorbereiden of vaststellen/nemen van het plan of besluit.
Heeft u te maken heeft met een activiteit die beneden de drempelwaarden van onderdeel D valt vindt u meer informatie onder het kopje "Hoe om te gaan met een plan of besluit beneden de drempelwaarden voor activiteiten uit onderdeel D van het Besluit m.e.r."
Voor plannen als bedoeld in kolom 3 van onderdeel D geldt geen m.e.r.-beoordelingplicht, maar een directe m.e.r.-plicht
Als een besluit een activiteit uit kolom 1 van onderdeel D mogelijk maakt dat voldoet aan de drempelwaarden uit kolom 2(gevallen) én het besluit is opgenomen in kolom 4 (besluiten) van de betreffende categorie geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. In artikel 2, lid 3 Besluit m.e.r. is voor plannen bepaald dat als een plan een activiteit uit kolom 1 van onderdeel D mogelijk maakt dat voldoet aan de drempelwaarden uit kolom 2: gevallen én is opgenomen in kolom 3 (plannen) deze direct (plan)m.e.r.-plichtig is.
Voor activiteiten die beneden de indicatieve drempelwaarden van onderdeel D vallen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden aan de hand van de criteria uit Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r.,om te bepalen of (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Als uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen mogelijk zijn geldt voor plannen, die deze activiteiten mogelijk maken, geen directe (plan-)m.e.r.-plicht.
Hoe de onderdelen C en D te lezen?
In de onderdelen C en D zijn vijf kolommen aangegeven: nummer van de categorie, activiteiten, gevallen, plannen en besluiten. Om te bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is,volgens het Besluit m.e.r., kan het onderstaande stappenplan gebruikt worden:
Let op: bovenstaand schema is niet meer actueel. Als de passende beoordeling de enige aanleiding is voor plan-m.e.r. kan in sommige gevallen een plan-m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.
In het bovenstaande schema is niet aangegeven wanneer voor besluiten sprake is van de uitgebreide of beperkte m.e.r.-procedure (zie uitgebreide of beperkte m.e.r.-procedure].
Er kan sprake zijn van meerdere samenhangende m.e.r.-plichtige activiteiten. Bijvoorbeeld het opstellen van een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein van 250 hectare, waarbij voor één kavel al direct een vergunningprocedure voor de oprichting van een papierfabriek met een capaciteit van meer dan 200 ton wordt opgestart. Hiervoor kan de zogenaamde coördinatieregeling dan van toepassing zijn (zie Coördinatie bij meerdere m.e.r.-plichtige plannen of besluiten).
Hoe om te gaan met een plan of besluit beneden de drempelwaarden voor activiteiten uit onderdeel D van het Besluit m.e.r.
Allereerst moet voldaan zijn aan de omschrijving van kolom 1 en moet er sprake zijn van een plan in kolom 3 of een besluit in kolom 4. Dan wordt kolom 2, waar de drempelwaarden in beschreven staan, bekeken. In kolom 2 van de onderdelen C en D staan de 'gevallen' benoemd die bepalen of een activiteit m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Hierbij is gebruikt gemaakt van drempelwaarden. In onderstaande tabel is een voorbeeld gegeven van het verschil in drempelwaarden tussen de onderdelen C en D. De gevallen waar sprake is van een productiecapaciteit van meer dan 200 ton per dag bij de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor het vervaardigen van papier of karton leiden tot een directe m.e.r.-plicht. Als sprake is van gevallen waar de productiecapaciteit tussen de 100 en 200 ton komt te liggen is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.
Onderdeel_C |
Kolom 1 Activiteiten |
Kolom 2 Gevallen |
---|---|---|
C 20.2 |
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor het vervaardigen van papier of karton |
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van meer dan 200 ton per dag |
Onderdeel_D |
Kolom 1 Activiteiten |
Kolom 2 Gevallen |
---|---|---|
D20.2 |
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor het vervaardigen van papier of karton |
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van meer dan 100 ton per dag of meer |
Het kan ook zijn dat het een activiteit betreft die wel in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staat, maar waar de drempelwaarde uit kolom 2 'gevallen' niet wordt gehaald. Bijvoorbeeld als sprake is van een productiecapaciteit van 75 ton per dag bij de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor het vervaardigen van papier of karton. Conform art. 2 lid 5 Besluit m.e.r. dient in dat geval aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. te worden getoetst of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden door de voorgenomen activiteit(en). Er kunnen er zich dan drie situaties voordoen:
- Er volgt uit de vormvrije mer-beoordeling dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu aanwezig zijn. Deze uitkomst moet, conform art. 3:46 Awb, gemotiveerd worden in het plan of besluit waarom geen m.e.r.-(beoordeling) is uitgevoerd.
- Er zijn wel (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu aanwezig en er is sprake van een besluit. Er dient dan een m.e.r.-beoordeling opgestart te worden of er wordt direct gekozen voor een m.e.r. (zie Handreiking: m.e.r.-beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling).
- Er zijn wel (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu aanwezig en er is sprake van een kaderstellend plan. Er dient dan een plan-m.e.r. opgestart te worden.
In art. 2 lid 5 Besluit m.e.r. staat vermeld op basis van welke criteria geanalyseerd moet worden of beneden de drempelwaarden toch geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Hier wordt verwezen naar de Bijlage III van de Europese richtlijn over m.e.r.
Het doel van art. 2 lid 5 Besluit m.e.r. is om te benadrukken dat de drempelwaarden uit kolom 2 van onderdeel D indicatief zijn. Er kan dus niet zomaar gesteld worden dat een activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig is als sprake is van een geval dat beneden de drempelwaarde zit. Dit betekent dat voor elke activiteit die genoemd wordt in het Besluit m.e.r. maar beneden de drempelwaarden van onderdeel D valt, beoordeeld moet worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats in een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor de vormvrije mer-beoordeling gelden de volgende inhoudelijke en procedurele verplichtingen:
- Door de initiatiefnemer verplicht aan te leveren informatie zoals opgenomen in bijlage IIA bij de wijzigingsrichtlijn mer (2014/52/EU). Het gaat hierbij onder andere om een beschrijving van de activiteit en de waarschijnlijke milieueffecten. Doel van deze nieuwe bepaling is om vast te leggen welke rol de initiatiefnemer heeft om een mer-beoordeling door het bevoegd gezag mogelijk te maken en voor de initiatiefnemer te verduidelijken welke informatie hij daarvoor moet aanleveren.
- Mogelijkheid tot het beschrijven van geplande maatregelen en/of kenmerken van de activiteit om aanzienlijke milieueffecten te vermijden of te voorkómen. Het bevoegd gezag dient deze mee te wegen bij het mer-beoordelingsbesluit. Door deze kenmerken en/of maatregelen bij haar oordeel te betrekken kan het bevoegd gezag tot het oordeel komen dat er geen kans is op aanzienlijke negatieve milieueffecten en het bijgevolg niet nodig is om een MER op te stellen.
- Het bevoegd gezag moet ook rekening houden met andere relevante informatie (andere controles of beoordelingen).
- Het bevoegd gezag moet beslissen en bekend maken aan de initiatiefnemer binnen 6 weken nadat de initiatiefnemer alle informatie heeft verstrekt. In bijzondere gevallen is verlenging van deze termijn mogelijk.
- Bij de motivering moet worden ingegaan op de eventuele relevante maatregelen/kenmerken. Om aan deze bepaling uitvoering te geven moet de uitvoering van de maatregelen of toepassing van de kenmerken als voorschrift aan een besluit worden verbonden, zodat zeker is dat ze uitgevoerd of toegepast worden.
(zie Handreiking: Vormvrije m.e.r.-beoordeling).
Een ander voorbeeld. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein wordt genoemd als activiteit in het Besluit m.e.r.. De drempelwaarde voor een m.e.r.-beoordeling is 75 hectare of meer. Als gemeente X zich voorneemt om een bedrijventerrein van 30 hectare aan te leggen moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd om te bepalen of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Hierbij moeten de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn in acht worden genomen. Komt uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dat er mogelijk sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen dan dient een m.e.r.-beoordeling (conform de procedurevereisten die daarbij horen) uitgevoerd te worden of kan direct een m.e.r. opgestart worden. Blijkt uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden dan geldt geen m.e.r.(beoordelings)plicht, maar dient dit wel gemotiveerd te worden in de moederprocedure.
In bijlage III van de Europese richtlijn over m.e.r. staan diverse selectiecriteria die allemaal in acht genomen moeten worden om te kunnen bepalen of er geen m.e.r.-beoordelingsplicht noodzakelijk is. Deze selectiecriteria zijn onderverdeeld in drie hoofdcategorieën:
- Kenmerken van het project
- Plaats van het project
- Kenmerken van het potentiële effect
In de Handreiking m.e.r. staan tips en voorbeelden genoemd hoe om te gaan met activiteiten die wel genoemd worden in onderdeel D van het Besluit m.e.r., maar gevallen betreffen die beneden de drempelwaarden van kolom 2 van onderdeel D zitten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling: omgevingsvergunning nodig?
Voor activiteiten die onder de algemene regels vallen van het Activiteitenbesluit en ook zijn opgenomen in het Besluit m.e.r., is een melding niet afdoende. Omdat de D-drempel indicatief is, moet het bevoegd gezag immers eerst een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren. Deze activiteiten zullen een zogenaamde omgevingsvergunning beperkte milieutoets moeten aanvragen. Deze omgevingsvergunning beperkte milieutoets is opgenomen in art. 2.2a Bor. Op een andere plek van deze website vindt u meer informatie over deze omgevingsvergunning beperkte milieutoets.
Concreet gaat het bij deze overlap tussen het Besluit m.e.r. en het Activiteitenbesluit om een beperkt aantal activiteiten, te weten:
- rioolwaterzuiveringsinstallaties
- windturbines
- bepaalde delen van de metaalbranche (opslag schroot, warmwalsen en smeden met hamers, beitsen en etsen van metalen, elektrolytisch en stroomloos aanbrengen van metaallagen op metalen, thermisch aanbrengen van metaallagen op metalen en proefdraaien van motoren)
Voor bovenstaande gevallen moet een omgevingsvergunning beperkte milieutoets worden aangevraagd indien sprake is van een oprichting, wijziging of uitbreiding van de activiteit.
Het bevoegd gezag zal bij deze vergunningaanvraag de vormvrije m.e.r.-beoordeling uitvoeren, waarna twee opties mogelijk zijn:
- Optie 1: Indien het bevoegd gezag van oordeel is dat geen sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen zal geen m.e.r.-beoordeling met daarbij horende procedurevereisten hoeven plaatsvinden. In de hier bedoelde omgevingsvergunning (besluit waar conform de Algemene wet bestuursrecht bezwaar en beroep op mogelijk is) zal op grond van artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo dit wel moeten worden toegelicht.
- Optie 2: Indien het bevoegd gezag echter van oordeel is dat wel sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen zal wel een m.e.r.-beoordeling moeten worden uitgevoerd of kan direct gekozen worden voor een m.e.r.
- Optie 3: Indien initiatiefnemer en bevoegd gezag al na de vormvrije m.e.r.-beoordeling aan zien komen dat een m.e.r. noodzakelijk zal zijn, kan gezamenlijk of door de initiatiefnemer alleen besloten worden daar direct toe over te gaan.
Als uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling of de m.e.r.-beoordeling naar voren komt dat een m.e.r. verplicht is zal een MER opgesteld moeten worden. De initiatiefnemer is hier verantwoordelijk voor. De m.e.r.-procedure wordt dan gekoppeld aan een 'normale' omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 onder e Wabo. Een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (op grond van artikel 2.1 lid 1 onder i Wabo) wordt in dat geval dus niet meer gegeven.
Windturbinepark
Let op: in cat. D 22.2 van de bijlage het nieuwe Besluit m.e.r. wordt in kolom 1 gesproken over het oprichten etc. van een "windturbinepark". Volgens de definitiebepalingen van het Besluit m.e.r. bestaat een windturbinepark uit 3 of meer windturbines om onder categorie D 22.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r. te kunnen vallen."
Toetsing aan het Besluit m.e.r.: 5 situaties
Bij de toetsing van het plan of besluit aan het Besluit m.e.r. kunnen zich de hierna beschreven situaties voordoen:
- Er is sprake van een m.e.r.-plichtig besluit
- Er is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit
- Er is sprake van een m.e.r.-plichtig plan
- De activiteit staat wel genoemd in onderdeel D, maar bevindt zich beneden de drempelwaarde uit kolom 2
- Het Besluit m.e.r. leidt niet tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht; toets andere redenen voor m.e.r.-plicht
Wilt u per situatie een uitgewerkt voorbeeld, zie hier dan ‘Voorbeelden toetsing Besluit m.e.r.'
A. Er is sprake van een m.e.r.-plichtig besluit
Het besluit voorziet in één of meerdere activiteiten met bijbehorende gevallen uit kolom 1 en 2 en voldoet zelf aan het besluit in kolom 4 van onderdeel C. In dat geval moet u bij de voorbereiding van het besluit de m.e.r.-procedure doorlopen. Hierbij vragen wij uw speciale aandacht voor de volgende twee specifieke situaties:
- Het bestemmingsplan (Wet ruimtelijke ordening, artikel 3.1) neemt een bijzondere positie in. Dit kan tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het besluit uit kolom 4 of aan de definitie van het plan uit kolom 3 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Is de activiteit geheel (of gedeeltelijk) als eindbestemming opgenomen dan voldoet de vaststelling van het bestemmingsplan aan de definitie van het besluit, maar als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan (in dit geval is namelijk sprake van ‘kaderstellend voor', zie verder situatie C).
- Als met één of meerdere activiteiten met bijbehorende gevallen wordt voldaan aan zowel onderdeel C als onderdeel D, is onderdeel C bepalend. Van de activiteiten in onderdeel C staat immers al vast dat deze belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, voor onderdeel D moet dit eerst nog worden beoordeeld.
Ga voor een uitwerking van de m.e.r.-procedure naar ‘Wat zijn de procedurele en inhoudelijke eisen?'.
B. Er is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit
Het besluit voorziet in één of meerdere activiteiten met bijbehorende gevallen uit kolom 1 en 2 en voldoet zelf aan de definitie van het besluit in kolom 4 van onderdeel D, maar voldoet niet aan gevallen met bijbehorende activiteiten uit kolom 1 en 2 van onderdeel C. In dat geval moet u bij de voorbereiding van het besluit de procedure van de m.e.r.-beoordeling doorlopen. Daarin bepaalt u of in uw geval sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu en dus m.e.r.-plicht. Voor een uitwerking van deze procedure ga naar ‘Hoe voer ik een m.e.r.-beoordeling uit?' .
Het bestemmingsplan (art. 3.1 Wro) neemt een bijzondere positie in. Dit kan tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het besluit uit kolom 4 of aan de definitie van het plan uit kolom 3 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Is de activiteit geheel (of gedeeltelijk) als eindbestemmingen opgenomen dan voldoet de vaststelling van het bestemmingsplan aan de definitie van het besluit, maar als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijdingsplannen moeten worden vastgesteld dan voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan (in dit geval is namelijk sprake van ‘kaderstellend voor' en geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht: zie verder situatie C).
C. Er is sprake van een m.e.r.-plichtig plan
Het plan vormt een kader voor een besluit over één of meerdere activiteiten met bijbehorende gevallen uit kolom 1 en 2 en voldoet zelf aan de definitie van het plan in kolom 3 van onderdeel C en/of onderdeel D. In dat geval moet u bij de voorbereiding van het plan de m.e.r.-procedure doorlopen. Ga voor een uitwerking van deze procedure naar ‘Wat zijn de procedurele en inhoudelijke eisen?'. Een plan vormt in ieder geval een kader als hierin:
- Een locatie of tracé wordt aangewezen voor de betreffende activiteit.
- Eén of meerdere locaties of tracés voor de betreffende activiteit worden overwogen.
Maar een plan kan in meerdere gevallen kaderstellend zijn voor een besluit uit kolom 4.
Het bestemmingsplan(art. 3.1 Wro) neemt een bijzondere positie in. Dit kan tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd.
Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel (of gedeeltelijk) als eindbestemming opgenomen voldoet de vaststelling van het bestemmingsplan aan de definitie van het besluit (zie verder situatie A in geval van één of meerdere activiteiten met bijbehorende gevallen van onderdeel C en situatie B in geval van onderdeel D).
Let op: plannen die volgens een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht zijn en waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt zijn m.e.r.-plichtig (volgens art. 7.2a lid 1 Wm). Is het plan niet kaderstellend en is de passende beoordeling de enige aanleiding is voor plan-m.e.r.? Dan is in sommige gevallen een plan-m.e.r-beoordeling mogelijk als het plan enkel gaat over kleine gemeentelijke gebieden of over kleine wijzigingen.
D. De activiteit staat wel genoemd in onderdeel D, maar bevindt zich beneden de drempelwaarde uit kolom 2
Het plan of besluit voldoet aan hetgeen onder kolom 1 'activiteiten' is aangegeven, maar bevindt zich beneden de drempelwaarden uit kolom 2 'gevallen'. Conform artikel 2, vijfde lid van het Besluit m.e.r. is het bevoegd gezag dan verplicht om in een vormvrije m.e.r.-beoordeling, aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r., na te gaan of er (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden door de voorgenomen activiteit(en) ( zie ook 'Hoe om te gaan met een plan of besluit beneden de drempelwaarden').
Voor meer informatie over hoe deze afweging met behulp van de selectiecriteria uit de Europese richtlijn inzake m.e.r. kan plaatsvinden kunt u de Handreiking m.e.r. raadplegen ( zie Handreiking: vormvrije m.e.r.-beoordeling).
E. Het Besluit m.e.r. leidt niet tot m.e.r.-(beoordelings)plicht; toets andere redenen voor m.e.r.-plicht
Het plan of besluit voldoet niet gelijktijdig aan de kolommen 1, 2 en 3 of de kolommen 1, 2 en 4 van onderdeel C en/of D van het Besluit m.e.r. Zo kan bijvoorbeeld de voorgenomen activiteit niet genoemd staan in kolom 1 van de onderdelen C en D. In dat geval is geen sprake van m.e.r.-plicht op basis van het Besluit-m.e.r. Maar pas op: dit betekent nog niet dat het plan of besluit niet m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig kan zijn, want:
- het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet kan ook leiden tot m.e.r.-plicht voor plannen.
- door Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen.
De keuze voor een niet verplicht m.e.r.
Het kan zijn dat een plan of project niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, maar het bevoegd gezag en/of initiatiefnemer wel veel waarde hechten aan de uitvoering van een m.e.r. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als een masterplan of visie wordt opgesteld. Deze plannen hebben geen formeel juridische status en staan niet genoemd in kolom 3 van het Besluit m.e.r. Het kan ook zijn dat hoewel uit een m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen er andere (politieke, draagvlak, etc.) redenen kunnen zijn om wel een m.e.r. uit te voeren. Als gekozen wordt voor een niet verplicht m.e.r. is het wel van belang ook de juiste procedures en inhoud te hanteren om misverstanden te voorkomen.
Delen
weidevogelgebied
Definitie gevoelig gebied (onderdeel A, bijlage, Besluit milieueffectrapportage):
Een weidevogelgebied dat voorkomt op de kaart Belangrijke gebieden voor weidevogels, behorend bij deel 4 van het Structuurschema Groene Ruimte.
Plannen in Kolom 3
U vindt hier informatie over:
- Bestemmingsplan neemt bijzondere positie in
- Definitie bestemmingsplan
- Overzicht Plannen
- Plannen die niet m.e.r.-plichtig kunnen zijn
In kolom 3 van het Besluit m.e.r. zijn per activiteit de mogelijk m.e.r.-plichtige plannen opgenomen. Dit zijn plannen die mogelijk kaderstellend zijn voor een besluit zoals opgenomen in kolom 4.
Bestemmingsplan neemt bijzondere positie in
Het bestemmingsplan (artikel 3.1 Wro) neemt een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Definitie bestemmingsplan
Onder de definitie van het bestemmingsplan in kolom 3 van het Besluit m.e.r. vallen ook de volgende instrumenten uit de Wro:
- Het inpassingsplan (artikelen 3.26 en 3.28)
- Het rijksbestemmingsplan (artikel 10.3, eerste lid)
- De beheersverordening (artikel 3.38)
- De aanwijzing (artikel 4.2, eerste lid en artikel 4.4, eerste lid, onder a). Artikel 4.4, eerste lid onder c alleen voor zover deze een concrete locatie aanwijst waarvan niet kan worden afgeweken.
Overzicht van gehanteerde verwijzingen voor plannen naar wetsartikelen in het Besluit m.e.r.:
Wet |
Artikel |
Plan |
---|---|---|
Wet ruimtelijke ordening |
2.1, 2.2, 2.3, 5.1 |
Structuurvisie |
3.1 |
Bestemmingsplan |
|
3.6 |
Wijziging of uitwerking Bestemmingsplan |
|
Planwet verkeer en vervoer |
5 |
Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan |
8 en 9 |
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan |
|
Waterwet |
4.1 |
Nationaal waterplan |
4.4 |
Regionaal waterplan |
|
4.6 |
Beheerplan |
|
Reconstructiewet concentratiegebieden |
11 |
Reconstructieplan |
18 |
Uitwerking Reconstructieplan |
|
Wet milieubeheer |
10.3 en 10.7 |
Landelijk afvalbeheersplan |
Natuurbeschermingswet 1998 |
4 |
Natuurbeleidsplan |
Plannen die niet m.e.r.-plichtig kunnen zijn
In artikel 7.3 Wm wordt een uitzondering gemaakt voor plannen die uitsluitend betrekking hebben op de landsverdediging of op een noodsituatie als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en plannen die betrekking hebben op de begroting of financiën van het Rijk, de provincie, de gemeente of een waterschap. Deze plannen vallen niet onder de m.e.r.-plicht. Deze plannen zijn dan ook niet opgenomen in kolom 3 van onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Bestemmingsplan (art. 3.1) als plan (kolom 3) in Besluit m.e.r.
Onder de definitie van het bestemmingsplan (art. 3.1, lid 1 en 3, Wro) in kolom 3 van het Besluit m.e.r. vallen ook de volgende instrumenten uit de Wro (Onderdeel A, bijlage, Besluit m.e.r.):
- Het inpassingsplan (artikelen 3.26 en 3.28).
- Het rijksbestemmingsplan (art. 10.3, lid 1).
- De beheersverordening (art. 3.38).
- Een aanwijzing als bedoeld in art. 4.2, lid 1, tenzij die volgt uit een aanwijzing volgens art. 4.4, lid 1, onder c, welke een concrete locatie aanwijst, waarvan niet kan worden afgeweken.
- Een aanwijzing als bedoeld in art. 4.4, lid 1, onder a.
- Een aanwijzing als bedoeld in art. 4.4, lid 1, onder c, voor zover deze een concrete locatie aanwijst, waarvan niet kan worden afgeweken.
Wanneer kaderstellend plan
In kolom 3 van onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn per activiteit de plannen opgenomen die mogelijk kaderstellend zijn voor een besluit zoals opgenomen in kolom 4 en daarom mogelijk m.e.r.-plichtig kunnen zijn. Per activiteit en besluit kunnen dat meerdere plannen zijn.
Maar wanneer is sprake van 'kader vormen voor'? Er bestaat geen (juridisch-technisch) eenduidig "equivalent" voor. In de wet is aangegeven dat in ieder geval locatie- of tracékeuzes en -vergelijkingen hieronder vallen. Maar het kan ook gaan om een niet locatiegebonden kader, zoals de peilhoogte voor een oppervlaktewater of de capaciteit van een afvalverwerkingsinstallatie.
De uitspraak in het plan moet enerzijds concreet genoeg zijn en bindend zijn voor een later m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit. Anderzijds kan nog geen sprake zijn van een directe aanleg- of bouwtitel waarmee juridisch in de realisatie wordt voorzien, want in dat geval is geen sprake meer van een kader voor een later besluit maar van het besluit zelf.
De basisvraag die u moet beantwoorden is: welke keuzen worden met de vaststelling van het plan gemaakt en voor welke activiteiten wordt hierdoor een kader gevormd oftewel de toon gezet?
Deze keuzen hoeven:
- Niet specifiek te zijn. Algemene uitspraken kunnen soms maar op één manier worden uitgelegd waardoor toch sprake is van een kader voor één of meer activiteiten.
- Niet nieuw te zijn. Dit kan ook een herziening van een bestaand plan zijn waarmee al eerder gemaakte keuzen opnieuw worden vastgesteld (veel plannen hebben een maximale looptijd van 10 jaar). Dit is uiteraard alleen relevant voor het deel van de betreffende activiteit dat nog niet is gerealiseerd. Dat voor het oorspronkelijke plan vanwege deze activiteit(en) al een m.e.r.-procedure is doorlopen is daarbij niet van belang. Er is immers opnieuw sprake van een kader. Dit blijkt uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie, zaak C-81/96, d.d. 18 juni 1998 (Amsterdamse Afrikahaven (Ruigoord)).
Besluiten in de m.e.r.-regelgeving
U vindt hier informatie over:
- Vergunningen in kolom 4 Besluit m.e.r.
- Ook plannen in kolom 4 Besluit m.e.r.
- Definitie bestemmingsplan Kolom 4
Vergunningen in kolom 4 Besluit m.e.r.
In kolom 4 van het Besluit m.e.r. zijn per activiteit de mogelijk m.e.r.-plichtige besluiten opgenomen. Het besluit heeft in veel gevallen betrekking op de vergunningverlening. Deze vergunningen zijn geregeld in meerdere wetten. In het Besluit m.e.r. is in kolom 4 in veel gevallen een rechtstreekse verwijzing opgenomen naar de betreffende wet. Wanneer gesproken wordt over Besluiten waarop afdeling 3.4 Awb en één of meer artikelen van afdeling 13.2 Wm van toepassing zijn, worden vergunningen bedoeld op grond van de volgende wetten:
- Wet milieubeheer (uitgebreide omgevingsvergunning in het kader van de Wabo)
- Mijnbouwwet (uitgebreide omgevingsvergunning in het kader van de Wabo)
- Kernenergiewet
- Waterwet (artikel 6.2, 6.3 en 6.4)
- Ontgrondingenwet (artikel 3)
Ook plannen in kolom 4 Besluit m.e.r.
Indien voor een activiteit geen sprake is van een milieuvergunning als eerste besluit dat in juridische zin in realisatie voorziet (bouw- of aanlegtitel), is in veel gevallen het ruimtelijke ordeningsplan aangewezen dat het laagst in de hiërarchie en het meest concreet is.
Dit is de wijziging of uitwerking van het bestemmingsplan (artikel 3.6 Wro) en bij het ontbreken daarvan het bestemmingsplan zelf (artikel 3.1 Wro). Het bestemmingsplan neemt hiermee een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het besluit uit kolom 4 of aan de definitie van het plan uit kolom 3 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Is de activiteit geheel (of gedeeltelijk) als eindbestemming opgenomen dan voldoet de vaststelling van het bestemmingsplan aan de definitie van het besluit, maar als voor een activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan (in dit geval is namelijk sprake van ‘kaderstellend voor').
Uit een uitspraak van de Raad van State in het kader van de Woningbouwlocatie Bangert en Oosterpolder te Hoorn blijkt dat een gemengd bestemmingsplan met deels niet uit te werken en deels nog uit te werken bestemmingen voor een m.e.r.-plichtige activiteit moet worden gezien als een besluit uit kolom 4. Het is daarbij niet van belang hoe de bestemmingsplandelen zich tot elkaar verhouden en of het totaal van de activiteit in het bestemmingsplan wordt geregeld. Zie voor een nadere toelichting op deze uitspraak op de site van de Commissie m.e.r.
Definitie bestemmingsplan Kolom 4
Onder de definitie van het bestemmingsplan in kolom 4 van het Besluit m.e.r. vallen ook de volgende instrumenten uit de Wro:
- Het inpassingsplan (artikelen 3.26 en 3.28)
- Het rijksbestemmingsplan (artikel 10.3, eerste lid)
- een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Bestemmingsplan (art. 3.1) als besluit (kolom 4) in Besluit m.e.r.
Onder de definitie van het bestemmingsplan (artikel 3.1, lid 1 en 3) in kolom 4 van het Besluit m.e.r. vallen ook de volgende instrumenten uit de Wro (Onderdeel A, bijlage Besluit m.e.r.):
- Het inpassingsplan (art. 3.26 en 3.28).
- Een rijksbestemmingsplan als bedoeld in art. 10.3, lid 1.
- Een beheersverordening als bedoeld in art. 3.38.
- Een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van art. 2.12 lid 1, onder a, onder 3° Wabo.
Bijlage III
Bijlage III (van de Europese richtlijn 2011/92/EU)
In artikel 4, lid 3, bedoelde selectiecriteria:
1. Kenmerken van de projecten
Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
- de omvang van het project,
- de cumulatie met andere projecten,
- het gebruik van natuurlijke hulpbronnen,
- de productie van afvalstoffen,
- verontreiniging en hinder,
- risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.
2. Plaats van de projecten:
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
- het bestaande grondgebruik,
- de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied,
- het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:
a. wetlands
b. kustgebieden
c. berg- en bosgebieden
d. reservaten en natuurparken
e. gebieden die in de wetgeving van lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen volgens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn)
f. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen over milieukwaliteit reeds worden overschreden;
g. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid
h. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang
3. Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen:
- het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking),
- het grensoverschrijdende karakter van het effect
- 'de waarschijnlijkheid van het effect,
- de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.