In kolom 3 van onderdeel C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn per activiteit de plannen opgenomen die mogelijk kaderstellend zijn voor een besluit zoals opgenomen in kolom 4 en daarom mogelijk m.e.r.-plichtig kunnen zijn. Per activiteit en besluit kunnen dat meerdere plannen zijn.
Maar wanneer is sprake van 'kader vormen voor'? Er bestaat geen (juridisch-technisch) eenduidig "equivalent" voor. In de wet is aangegeven dat in ieder geval locatie- of tracékeuzes en -vergelijkingen hieronder vallen. Maar het kan ook gaan om een niet locatiegebonden kader, zoals de peilhoogte voor een oppervlaktewater of de capaciteit van een afvalverwerkingsinstallatie.
De uitspraak in het plan moet enerzijds concreet genoeg zijn en bindend zijn voor een later m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit. Anderzijds kan nog geen sprake zijn van een directe aanleg- of bouwtitel waarmee juridisch in de realisatie wordt voorzien, want in dat geval is geen sprake meer van een kader voor een later besluit maar van het besluit zelf.
De basisvraag die u moet beantwoorden is: welke keuzen worden met de vaststelling van het plan gemaakt en voor welke activiteiten wordt hierdoor een kader gevormd oftewel de toon gezet?
Deze keuzen hoeven:
- Niet specifiek te zijn. Algemene uitspraken kunnen soms maar op één manier worden uitgelegd waardoor toch sprake is van een kader voor één of meer activiteiten.
- Niet nieuw te zijn. Dit kan ook een herziening van een bestaand plan zijn waarmee al eerder gemaakte keuzen opnieuw worden vastgesteld (veel plannen hebben een maximale looptijd van 10 jaar). Dit is uiteraard alleen relevant voor het deel van de betreffende activiteit dat nog niet is gerealiseerd. Dat voor het oorspronkelijke plan vanwege deze activiteit(en) al een m.e.r.-procedure is doorlopen is daarbij niet van belang. Er is immers opnieuw sprake van een kader. Dit blijkt uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie, zaak C-81/96, d.d. 18 juni 1998 (Amsterdamse Afrikahaven (Ruigoord)).