Implementatie herziening mer-richtlijn
Besluit van 12 april 2017, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 25 januari 2017 tot wijziging van de Wet milieubeheer en de Crisis- en herstelwet in verband met de uitvoering van Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU 2014, L 124) (implementatie herziening mer-richtlijn) (Stb. 2017, 30)
Met ingang van 16 mei 2017 treedt dit wetsvoorstel als wet in werking. Deze wet regelt de implementatie van een wijziging in de Europese richtlijn voor de mer. Het gaat om de Richtlijn 2014/52/EU (hierna: wijzigingsrichtlijn mer), die de Richtlijn 2011/92/EU wijzigt. Laatstgenoemde richtlijn gaat over de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
De richtlijn bevat een aantal belangrijke wijzigingen om:
- de m.e.r.-beoordelingsprocedure te verduidelijken
- de kwaliteit en de inhoud van het MER te verbeteren en
- de m.e.r. te stroomlijnen met milieubeoordelingen uit hoofde van andere EU regelgeving
Zo wordt de scope van MER uitbreid met enkele nieuwe onderwerpen, zoals klimaatverandering en biodiversiteit. Nieuw is ook dat het MER door ‘bekwame deskundigen' moet worden opgesteld. Daarnaast gaat de eis gelden dat de bevoegde instantie moet beschikken over 'voldoende expertise om het MER te onderzoeken'.
Status
Deze wet trad op 16 mei 2017 in werking. U kunt alle kamerstukken vinden in het dossier nr. 34 287. Op 16 mei 2017 zijn de Omgevingswet en bijbehorende regelgeving nog niet van kracht. Daarom wijzigt dit voorstel van wet de huidige m.e.r.-regelgeving. Dit heeft onder andere gevolgen voor de Wet milieubeheer (Wm) en de Crisis- en herstelwet (Chw).
Belangrijkste kamerstukken
in dit dossier:
- Voorstel van wet 34 287 nr. 2
- Memorie van toelichting 34 287 nr. 3
- Gewijzigd voorstel van wet 34 287 nr. A
Aanpassing Wm
De wet voor de 'implementatie herziening mer-richtlijn' wijzigt hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer op een groot aantal plaatsen. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen zijn:
Voor de toepassing van hoofdstuk 7 wordt door toevoeging van een zesde lid in art. 7.1 de definitie van "gevolgen voor het milieu (art. 1.1, lid 2, onder a) uitgebreid met:
- de bevolking en de menselijke gezondheid;
- de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor op grond van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde habitats en soorten;
- land, bodem, water, lucht en klimaat;
- materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;
- de samenhang tussen de onder a tot en met d genoemde factoren.
De plichten voor initiatiefnemers van een mer-beoordelingsplichtige activiteit worden uitgebreid. Bij de mededeling (art. 7.16 Wm) moet de informatie worden afgestemd op de bredere definitie van "gevolgen voor het milieu". Daarnaast moet de initiatiefnemer bij het vestrekken van de informatie rekening houden met de criteria van bijlage III van de mer-richtlijn en met beschikbare resultaten van andere beoordelingen van de gevolgen voor het milieu. De initiatiefnemer mag bij de mededeling de geplande (mitigerende) maatregelen om gevolgen voor het milieu te voorkomen of beperken opnemen.
Het bevoegd gezag moet bij de beslissing op de mer-beoordeling en de motivatie daarvan rekening houden met de bredere definitie van "gevolgen voor het milieu". Verder moet bij de beslissing worden verwezen naar de relevante criteria van bijlage III van de mer-richtlijn en kenmerken en maatregelen uit de mededeling van de initiatiefnemer. Het bevoegd gezag kan de mitigerende maatregelen dus betrekken bij de beslissing op de mer-beoordeling. Dit staat in de aanpassing van art. 7.17.
De eisen aan de inhoud van het milieueffectrapport (art. 7.23) zijn afgestemd op de bredere definitie van "gevolgen voor het milieu".
De openbaarmaking van stukken in de procedure voor het milieueffectrapport mag ook op elektronische wijze plaatsvinden (aanpassing art. 7.27, 7.29 en 7.30).
Als het bevoegd gezag zelf de initiatiefnemer van een project is moet er worden gezorgd voor een scheiding tussen conflicterende functies bij de voorbereiding van het besluit. Dit staat in het nieuwe art. 7.28a.
In het besluit moet meer en duidelijker worden verwezen naar de inhoud van de milieueffectrapportage (art. 7.37).
De wet bevat verder nog een aantal regels over de monitoringsmaatregelen van de gevolgen voor het milieu. Deze regels gaan over het opnemen van monitoringsmaatregelen in het besluit (art. 7.37) en opmaken van een verslag door het bevoegd gezag over de resultaten van de monitoring (art. 7.41)
Aanpassing Chw
De wet voor de 'implementatie herziening mer-richtlijn' heeft onder andere gevolgen voor de Crisis- en herstelwet (Chw). De wet voert ook aanpassingen door in de Wm.
Kwaliteitsborging van het MER
Onder meer voor projecten die onder Bijlage II van de Chw vallen is een toetsing van het MER door de Commissie m.e.r. niet verplicht. In alle gevallen moet het bevoegde gezag haar besluit zorgvuldig voorbereiden. Dat volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat het bevoegde gezag ofwel de nodige kennis en deskundigheid zelf heeft, ofwel een derde inschakelt die hierover beschikt.
Op basis hiervan past de wet de bepalingen uit artikel 1.11, tweede lid, van de Chw voor de beperkte procedure aan. De intentie van de m.e.r.-richtlijn – dat het bevoegde gezag toegang moet hebben tot voldoende deskundigheid om het MER te beoordelen – moet zo zichtbaarder worden. Het bevoegde gezag kan de Commissie m.e.r. inschakelen om de informatie in het MER te beoordelen op juistheid en volledigheid.
Als het bevoegde gezag binnen de huidige regelgeving een MER onvoldoende vindt, moet het de aanvraag buiten behandeling laten. Deze wijzigingsrichtlijn vereist dat het bevoegde gezag in dat geval eerst aanvullende informatie aan de initiatiefnemer vraagt. Deze mogelijkheid staat in de wet.
Veranderingen in het MER
In de m.e.r.-richtlijn staat dat in het MER de onderzochte “redelijke alternatieven die relevant zijn voor de activiteit” moeten worden beschreven. In de Wet milieubeheer (Wm) stond al dat de alternatieven die “redelijkerwijs voor de activiteit in beschouwing dienen te worden genomen” moeten worden beschreven in het MER. Dit wordt beschouwd als hetzelfde; alleen die alternatieven hoeven te worden onderzocht die voldoen aan de doelstelling van het project en waarvan de milieugevolgen wezenlijk onderscheidend zijn. In de wet wordt voorgesteld de formulering aan te passen aan de herziene m.e.r.-richtlijn.
De Chw maakt hier een uitzondering op voor projecten die voldoen aan de criteria voor Afdeling 3 van die wet. Deze uitzondering is gebaseerd op de tekst van de m.e.r.-richtlijn vóór de herziening.
Deze wet vervangt artikel 1.11, eerste lid, van de Chw door een artikel dat overeenkomt met artikel 16.50 van de wet voor de Omgevingswet. Door aansluiting bij dat wetsvoorstel voorkomt men dat projecten van de Chw twee keer een overgang van regels hebben. De voorgestelde formulering voor dit artikel benadrukt dat het moet gaan om redelijke, voor de besluitvorming, relevante alternatieven.
Aanpassing Besluit mer
De wet voor de 'implementatie herziening mer-richtlijn' wijzigt artikel 3 van het Besluit mer. Defensiedoeleinden en noodsituaties zijn vrijgesteld van de mer-(plan)plicht.