BBT-conclusies en Activiteitenbesluit of andere regelgeving: welke voorschriften gelden?
Naast BBT conclusies kan voor die activiteiten ook andere regelgeving gelden. Bij luchtemissies is vooral het Activiteitenbesluit van belang. Daarnaast kan ook andere regelgeving gelden zoals de F-gassen verordening en regelgeving op het vlak van luchtkwaliteit.
- Relatie tussen BBT conclusies en Activiteitenbesluit
- Activiteitenbesluit is direct werkend voor IPPC-installaties
- Afwijken van Activiteitenbesluit op basis van BBT
- Afdeling 2.3 is niet van toepassing als er BBT conclusies gelden
- Onderdelen Activiteitenbesluit die van belang zijn voor IPPC-installaties
- OBM, melding en wijziging van vergunning
- Eisen regelgeving luchtkwaliteit
- Overzicht regelgeving naast het Activiteitenbesluit
Relatie BBT conclusies en Activiteitenbesluit
Bedrijven met een IPPC-installatie zijn sinds 1 januari 2013 inrichtingen type C volgens de definitie van artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit. Door deze verandering kunnen voorschriften uit het activiteitenbesluit ook gelden voor een IPPC installatie. Maar wat is de relatie tussen het Activiteitenbesluit en de BBT conclusies? En welke voorschriften moet de vergunningverlener opnemen in de vergunning? Daarbij zijn de volgende drie punten van belang:
- Activiteitenbesluit is direct werkend voor IPPC-installaties
- Afwijken van Activiteitenbesluit op basis van BBT
- Afdeling 2.3 is niet van toepassing als er BBT conclusies gelden. Een uitzondering is artikel 2.4 lid 2 van het Activiteitenbesluit. Dit artikel geld altijd voor IPPC-installaties
Activiteitenbesluit is direct werkend voor IPPC-installaties
Het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling omvat algemene regels die direct werkend zijn. Deze eisen kunnen ook gelden voor IPPC-installaties, afhankelijk van de reikwijdte van het voorschrift. De eisen die volgen uit het Activiteitenbesluit hoeft de vergunningverlener niet op te nemen in de vergunning. Wel is het aan te raden om in de considerans hier wel naar te verwijzen. Hierdoor heeft het bedrijf en ook het bevoegd gezag één document waarin alle geldende regelgeving en voorschriften bij elkaar staan. De considerans is geen voorschrift. Bij verschillen tussen wetgeving en considerans geldt de wet.
De activiteiten in hoofdstuk 5 over grote stookinstallaties en afvalverbrandingsinstallaties geven minimumeisen waaraan deze installaties moeten voldoen. Voor deze activiteiten kan het bevoegd gezag aanvullende eisen stellen in de vergunning. Dit geven de voorschriften bij deze activiteit expliciet aan.
Afwijken van Activiteitenbesluit op basis van BBT
Bij een IPPC-installatie moet het bevoegd gezag altijd toetsen of de algemene regels voldoen aan het BBT-niveau. Als dit niet het geval is, dan is de vergunningverlener verplicht bij een IPPC installatie af te wijken van de algemene regels in de wetgeving. Dit staat in artikel 2.22 lid 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De vergunningverlener neemt dan de eisen die volgen uit de BBT bepaling wel op in de vergunning.
Tekstkader: Afwijken van AB op basis van BBT mogelijk via artikel:
Artikel 2.22 lid 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Voor zover met betrekking tot de activiteit algemeen verbindende voorschriften gelden, kunnen de voorschriften die aan de vergunning worden verbonden daarvan alleen afwijken voor zover dat bij die regels is toegestaan. In afwijking van de eerste volzin worden aan een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, met betrekking tot een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort, voorschriften verbonden die afwijken van de algemeen verbindende voorschriften, bedoeld in de eerste volzin, voor zover met die voorschriften niet wordt voldaan aan het bepaalde bij of krachtens het tweede of derde lid of artikel 2.14.
Artikel 2.14 lid 1.c.1 van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, neemt het bevoegd gezag bij die beslissing in ieder geval in acht:
1°. dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast;
Afdeling 2.3 is niet van toepassing als er BBT conclusies gelden (met uitzondering van artikel 2.4 lid 2).
Afdeling 2.3 lucht en geur in het Activiteitenbesluit werkt als vangnet. Het stelt luchtemissie-eisen aan activiteiten voor zover hiervoor geen voorschriften in andere hoofdstukken gelden. Afdeling 2.3 is niet van toepassing op emissies waarvoor BBT conclusies gelden. Dit staat in artikel 2.3a lid 2 van het Activiteitenbesluit.
Het kan voorkomen dat voor de emissie van een bepaalde stof of een bepaald proces geen BBT-conclusie geldt. Dan is Afdeling 2.3 lucht en geur wel van toepassing. Ook hier werkt afdeling 2.3 als vangnet.
Artikel 2.4 lid 2 (minimalisatieverplichting) vormt een uitzondering. Dit artikel blijft gelden, ook al zijn er BBT conclusies voor die stoffen.
Voorschriften uit hoofdstuk 3 of 5 van het Activiteitenbesluit kunnen wel gelden. Ook voor IPPC-installaties waarvoor BBT-conclusies bestaan.
Onderdelen Activiteitenbesluit die van belang zijn voor IPPC-installaties
In de tabel hieronder staat welke onderdelen van het Activiteitenbesluit van belang kunnen zijn voor IPPC installaties.
Hoofdstuk in AB |
Afdeling of paragraaf in AB die van belang is voor IPPC-installaties |
---|---|
Hoofdstuk 1 Algemeen |
Afdeling 1.1. Begripsbepalingen, omhangbepaling, reikwijdte en procedurele bepalingen Afdeling 1.2 Melding, zie ook informatie over melden |
Hoofdstuk 2 Algemene regels per milieuthema |
Afdeling 2.1 Zorgplicht, zie ook informatie over zorgplicht Afdeling 2.2 Lozingen, zie ook handboek water Afdeling 2.3 Lucht, zie ook handleiding luchtemissies bij bedrijven Afdeling 2.4 Bodem, zie ook informatie over bodem Afdeling 2.10 financiële zekerheid Afdeling 2.11 Oplosmiddelen, zie ook handleiding oplosmiddeleninstallaties Voorschriften uit afdeling 2.5 tot en met 2.9 gelden niet. |
Hoofdstuk 3 Voorschriften voor activiteiten. De voorschriften gelden ook als de activiteit voorkomt bij type C-inrichtingen. |
Op zich kunnen alle activiteiten van hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit voorkomen bij bedrijven met een IPPC-installatie. Een toelichting per activiteit staat op aparte pagina’s. Voorschriften van activiteiten die niet gelden voor IPPC-installaties zijn:
Enkele belangrijke activiteiten die wel gelden (niet uitputtend!):
|
Hoofdstuk 5 |
§5.1.1 Grote stookinstallaties
Meer informatie staat in de handleiding grote stookinstallaties. |
§5.1.2 Afvalverbranding
Meer informatie staat in de handleiding Afvalverbranding. |
|
§5.1.3 Installaties voor de productie van titaandioxide § 5.1.4. Installatie, als onderdeel van olieraffinaderijen, voor de productie van zwavel § 5.1.5 Stookinstallatie voor de regeneratie van glycol § 5.1.6 Installatie voor de productie van asfalt Afdeling 5.2 Op- en overslag van benzine Afdeling 5.3 Overige installaties: LPG-tankstations |
|
Hoofdstuk 6 Overgangs- recht |
Hoofdstuk 6 bevat algemeen overgangsrecht. Dit overgangsrecht geldt tenzij er specifiek overgangsrecht van toepassing is. Specifiek overgangsrecht is bij de diverse activiteiten zelf geregeld. Zie ook informatie over algemeen overgangsrecht. |
OBM, melding en wijziging van vergunning
Voor sommige activiteiten in het activiteitenbesluit is een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) nodig. Als een dergelijke activiteit onderdeel uitmaakt van een IPPC-installatie is geen OBM nodig voor het starten of wijzigen van deze activiteit. Dit staat in artikel 2.2a lid 9 van het Bor. Zie ook de toelichting op artikel 2.2a van het Bor.
Een bedrijf dat een activiteit uit hoofdstuk 3 van het Activiteit start of wijzigt moet dit melden. Daarnaast moet een bedrijf bij een activiteit die onderdeel is van een IPPC-installatie ook een wijziging van de vergunning aanvragen. Dit volgt uit artikel 2.1 lid 1 van de Wabo en 2.4 lid 2 van het Bor. In de praktijk kan het bevoegd gezag de aanvraag voor wijziging van de vergunning dus ook als melding beschouwen. Dit omdat een melding vormvrij is.
Eisen regelgeving luchtkwaliteit
De BREF's en BBT-conclusies gaan over emissies. Vaststelling van de BBT-conclusies vindt plaats op sectoraal niveau. In deze BBT-conclusies is de lokale milieukwaliteit niet meegenomen. Voor de lokale milieukwaliteit kan het nodig zijn om strengere eisen op te leggen. De vergunningverlener moet bij elk vergunningplichtig bedrijf de luchtkwaliteit betrekken bij de vergunningverlening zowel bij oprichting als verandering van de activiteit. Dit staat in artikel 5.16 lid 2 van de Wet milieubeheer. Hierover staat meer informatie bij het onderwerp Luchtkwaliteit.
Het bevoegd gezag toetst dus ook of door het voldoen aan BBT voor de emissies van een bepaalde stof naar de lucht het bedrijf ook voldoet aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen. De lokale luchtkwaliteit kan in individuele gevallen tot een ander BBT leiden, bijvoorbeeld door emissies van zeer zorgwekkende stoffen of natuur wet- en regelgeving. Als de emissie van het bedrijf bijdraagt aan overschrijding van de luchtkwaliteitseisen dan zijn aanvullende maatregelen nodig.
Meer informatie over luchtkwaliteit staat op de volgende webpagina's:
- Toetsing aan luchtkwaliteit voor vergunningplichtige inrichtingen Wabo
- Niet in betekende mate bijdragen aan luchtkwaliteit (NIBM)
- Bij zeer zorgwekkende stoffen (ZZS): de immissietoets
- Bij agrarische bedrijven: beleidslijn IPPC – omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij.