Luchtvoorschriften voor het op- en overslaan van bulk- en stukgoederen
Op- en overslag van goederen kan stofemissie en geurhinder veroorzaken. De voorschriften in het Activiteitenbesluit gelden voor type A, B én C inrichtingen. Hierbij is de aanpak uit de vervallen Nederlandse emissieRichtlijn (NeR) overgenomen. Er zijn voorschriften voor buiten en binnen op- en overslag.
Daarnaast zijn er geurvoorschriften voor het op- en overslaan van bederfelijke afvalstoffen. Voor andere op- en overslag geeft het Activiteitenbesluit bij deze activiteit geen luchtvoorschriften.
Voorschriften voor stuifgevoelige goederen
- Werkingsfeer voor lucht: type A en B
- Werkingsfeer voor lucht: type C
- Stuifklassen
- Op- en overslag buiten
- Op- en overslag binnen
- Afvoer bovendaks
- Emissiegrenswaarde voor stof
Geurvoorschriften
Stuifgevoelige goederen
Werkingssfeer voor lucht: Type A en B
Voor type A en B inrichtingen gelden de voorschriften uit de activiteit opslaan en overslaan van goederen voor zowel inerte als niet inerte goederen. Op- en overslag dat ergens anders is geregeld in het Activiteitenbeluit is uitgezonderd. Zie voor meer informatie de tabel op de pagina Activiteitenbesluit - Op- en overslag.
Werkingssfeer voor lucht: Type C
Voor type C inrichtingen zijn deze voorschriften van toepassing op zogenaamde inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn. CMR stoffen zijn kankerverwekkend (C), mutageen (M) or reprotoxisch (R).
Op- en overslag van niet-inerte goederen is vergunningplichtig, behalve als het gaat om autodemontagebedrijven, zuiveringtechnisch werken of gemeentelijk afvalstoffendepots. Zie ook de tabel Activiteitenbesluit - Op- en overslag. Informatie over luchtvoorschriften voor vergunningplichtige op- en overslag activiteiten staat op de webpagina diffuse stofemissies van de Handleiding luchtemissies bij bedrijven.
Stuifklassen
In het Activiteitenbesluit staan vier stuifklassen. Bijlage 3 van het Activiteitenbesluit geeft per stof een indeling in stuifklassen. Bijlage 3 van het Activiteitenbesluit maakt geen onderscheid in inert of niet inert. Dit is wel van belang voor de werkingssfeer van type C inrichtingen. De pagina Stuifgevoelige goederen: inert of niet inert geeft daarom een indicatieve indeling van veelgebruikte stoffen.
Niet bevochtigbaar | Wel bevochtigbaar | |
---|---|---|
Sterk stuifgevoelig | S1 | S2 |
Licht stuifgevoelig | S3 | S4 |
Voor stoffen die behoren tot stuifklasse S5 gelden geen eisen om stuiven tegen te gaan. Stoffen in de stuifklasse 5 zijn nauwelijks stuifgevoelig. Voorbeelden zijn strooizout, puingrind, kalksteen, lava en granulaat. Voorbeelden van stuifgevoelige stoffen zijn cement (S1), grond (S4 of S5), roestig schroot (S4) en kunstmest (S1 of S3).
Op- en overslag buiten
Overslag van stuifgevoelige goederen is verboden boven bepaalde windsnelheden (artikel 3.37 Activiteitenbesluit). Verder mag het bedrijf niet bevochtigbare bulkgoederen (S1 en S3) alleen in gesloten ruimten opslaan (artikel 3.38 Activiteitenbesluit). Bij op- en overslag en het mengen van stuifgevoelige goederen in gesloten ruimtes geldt een emissiegrenswaarde voor totaal stof. Het bedrijf mag de wel bevochtigbare bulkgoederen (S2 en S4) buiten opslaan. Als er een zichtbare stofpluim ontstaat, moet het bedrijf zelf maatregelen treffen om dit tegen te gaan.
In de Activiteitenregeling staan erkende maatregelen om diffuse stofemissies te beperken. Voorbeelden zijn bevochtigen, gesloten systemen voor continu transport, afzuiging van storttrechters of afgesloten grijpers. Het bedrijf mag ook andere maatregelen nemen om hetzelfde doel te bereiken. Afwijken van een erkende maatregel hoeft het bedrijf niet van te voren bij het bevoegd gezag te melden. Bij een controle moet het bedrijf wel kunnen aantonen hoe het bedrijf tot een andere dan de erkend maatregel is gekomen.
Voor het voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater zijn er andere maatregelen. Zie hiervoor het Handboek water.
Op- en overslag binnen
In het Activiteitenbesluit zijn ook eisen gesteld aan opslag en mengen van bulkgoederen binnen. Artikel 3.38 stelt een emissie eis aan totaal stof. Voor stoffen van stuifklasse S1 en S2 kan een filtrerende afscheider nodig zijn. De opslag van licht stuifgevoelige goederen (S3 en S4) binnen voldoet in het algemeen ook zonder filtrerende afscheider aan de emissie-eisen.
Afvoer bovendaks
Het bedrijf moet emissies naar de buitenlucht bovendaks en omhoog gericht afvoeren. Dit voorschrift geldt als er binnen 50 meter van het afvoerpunt gevoelige gebouwen liggen. Dit voorschrift geldt niet voor gevoelige gebouwen op een gezoneerd industrieterrein of bedrijventerrein met minder dan 1 gevoelig gebouw per hectare. Ook geldt dit voorschrift niet voor een bedrijf dat al bestond toen het Activiteitenbesluit in werking trad. Voorwaarde is wel dat het bedrijf zijn activiteit niet gewijzigd heeft.
In het belang van de luchtkwaliteit kan het bevoegd gezag bij maatwerk voorschriften stellen aan de ligging en uitvoering van het afvoerpunt. Dit is ook mogelijk voor een bedrijf dat al bestond toen het Activiteitenbesluit in werking trad. Een voorbeeld van een maatwerkvoorschrift is het verhogen van de afvoerhoogte om te zorgen voor een betere verspreiding van afgezogen dampen en gassen.
Emissiegrenswaarde stof
De emissiegrenswaarde voor stof is maximaal:
- 5 mg/Nm3 bij een grensmassastroom ≥ 200 g/u
- 50 mg/Nm3 bij een grensmassastroom < 200 g/u
De sommatiemethode is van toepassing.
Als het bedrijf de emissies afzuigt en leidt door een doelmatige filtrerende afscheider voldoet het bedrijf aan de emissiegrenswaarde van het Activiteitenbesluit. Dit is een erkende maatregel. De filtrerende afscheider:
- is goed gedimensioneerd
- verkeert in een goede staat van onderhoud
- wordt periodiek gecontroleerd
- wordt zo vaak als nodig schoongemaakt en vervangen
De eisen zijn niet van toepassing als de activiteit in de buitenlucht mag plaatsvinden.
Bij pneumatisch transport van goederen in de stuifklassen S1 of S2 geldt een emissiegrenswaarde van 10 mg/Nm3 voor stof. Dit voorschrift geldt voor stofemissies uit een container, bulktransportwagen of ander transportmiddel.
Toezicht op emissiegrenswaarde stof
Het uitgangspunt is dat het bedrijf met het nemen van de erkende maatregelen uit de Activiteitenregeling voldoet aan de emissiegrenswaarden uit het Activiteitenbesluit. De toezichthouder controleert in dat geval op de aanwezigheid en goede werking van de erkende maatregel.
Heeft het bedrijf de erkende maatregelen niet of onvoldoende uitgevoerd, dan toont het bedrijf aan:
- dat de emissie de emissiegrenswaarde niet overschrijdt
- of dat de emissie niet relevant is
Aantonen kan bijvoorbeeld met metingen of berekeningen. De aantoonplicht volgt uit artikel 2.8 lid 1b van het Activiteitenbesluit. Zie ook de informatie op de pagina Toezicht bij hoofdstuk 3 en 4 activiteiten.
Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid bij maatwerk eisen te stellen aan de controle en onderhoud van de emissiebeperkende techniek of aan de controle van de emissies. Dit volgt uit artikel 2.7 lid 8 en 9 van het Activiteitenbesluit.
Geur: opslag bederfelijke afvalstoffen
Geur: niet-houtachtige plantenresten
Bij opslag van niet-houtachtige plantenresten treedt compostering op. Als dat composteren niet goed plaatsvindt, leidt dit tot percolaatvorming en kan er geurhinder ontstaan. Om die reden moet een inrichtinghouder kiezen:
- of het materiaal wordt binnen 14 dagen afgevoerd
- of de inrichting verwerkt het binnen 14 dagen in een eigen composteringsplaats. De eisen aan de composteringsplaats worden gesteld in de activiteit composteren.
Geur: dierlijke bijproducten
Opslag van dierlijke bijproducten moet plaatsvinden in afgesloten vaten of containers of in een afgesloten ruimte. Dierlijke bijproducten die het bedrijf niet binnen een werkdag verwerkt, moet het bedrijf bewaren bij een omgevingstemperatuur van maximaal 10°C. Dit is nodig om geurhinder te beperken.
Wet dieren en Verordening dierlijke bijproducten
Op basis van de Wet dieren en de Verordening dierlijke bijproducten gelden in veel gevallen eisen voor de hygiënische opslag van dierlijke bijproducten. Als de opslag aan deze eisen voldoet, wordt ook geurhinder voorkomen. Een aantal activiteiten met dierlijke bijproducten zijn vrijgesteld van de eisen van de verordening. Het gaat dan bijvoorbeeld om het gebruik van dierlijke bijproducten als voer voor dierentuin- of circusdieren of in hondenkennels of dierenasiels. Daarom staan in het activiteitenbesluit geurvoorschriften voor dierlijke bijproducten.
Maatwerk geur
Over het algemeen zal binnen 14 dagen het composteerproces nog niet zo ver gevorderd zijn dat geurhinder te verwachten is. Bij bijzonder nat materiaal of geshredderd materiaal kan eerder geurhinder ontstaan. Bij opslag van dierlijke bijproducten kan ook geurhinder ontstaan.
Bij overschrijding van het aanvaardbaar hinderniveau kan het bevoegd gezag in maatwerkvoorschriften aanvullende eisen stellen aan:
- de plaats van de opslag
- de afvoerfrequentie
- de verwerkingsfrequentie
- de toegepaste opslagvoorzieningen
Geur niet uitputtend geregeld
Het doel is om geurhinder te voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Daarvoor moet de activiteit tenminste voldoen aan de voorschriften van de Activiteitenregeling. Voor deze activiteit is geur niet uitputtend geregeld. Dit blijkt uit de woorden 'ten minste voldaan'. Het bevoegd gezag kan daarom maatwerkvoorschriften voor geur stellen op basis van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Meer informatie staat op de pagina Afdeling 2.3 - geurvoorschriften van de Handleiding geur.
Delen
Niet-inerte goederen
Voor niet-inerte goederen gelden de voorschriften in paragraaf 3.4.3 in het Activiteitenbesluit niet voor type C bedrijven. Paragraaf 3.4.3 geldt wel als het gaat om een autodemontagebedrijf, zuiveringtechnisch werk of gemeentelijk afvalstoffendepot. Zie voor een indicatieve indeling de pagina stuifgevoelige goederen: inert of niet inert. Zie ook de informatie over diffuse stofemissie bij type C bedrijven in de handleiding luchtemissies bij bedrijven.