Toepasbaarheidsbeginsel en blootstelling
Beoordelingspunten bij industriële bronnen en wegen
Om een project te kunnen toetsen aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit, moet eerst bepaald worden wáár getoetst moet worden. Hierbij zijn twee principes relevant: het toepasbaarheidsbeginsel en het blootstellingscriterium. Er zijn verschillen in de beoordelingspunten bij bedrijven (inrichtingen) en wegen.
Inrichtingen
Voor het berekenen van de luchtkwaliteit bij inrichtingen geldt artikel 74 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl). In dit artikel is geregeld dat concentraties worden bepaald vanaf de grens van de betreffende inrichting. Volgens dit artikel moet dus buiten de inrichting getoetst worden. Daarnaast zijn er twee principes waarmee rekening gehouden moet worden, het toepasbaarheidsbeginsel en blootstelling:
- Volgens het toepasbaarheidsbeginsel hoeft op een aantal locaties de luchtkwaliteit niet vastgesteld te worden. Toegankelijkheid speelt hierbij een grote rol. Dit is geregeld in artikel 5.19 lid 2 van de Wet milieubeheer. Op de pagina over het toepasbaarheidsbeginsel wordt hierop verder ingegaan.
- De blootstelling van personen is ook van belang. Dit volgt uit artikel 65 en artikel 22 van de Rbl. Hoe hiermee moet worden omgegaan, wordt op de pagina over het blootstellingscriterium nader uitgewerkt.
Het principe is dus: overal buiten de inrichtingsgrens moet getoetst worden, behalve op plaatsen die uitgezonderd worden op basis van toepasbaarheid en blootstelling. Dat het belangrijk is om van dit principe uit te gaan en te motiveren waarom plaatsen worden uitgezonderd van toetsing blijkt uit uitspraak 200805209/1/M2. Hierin beoordeelt de Raad van State dat alleen het afwezig zijn van een woning niet voldoende is om een plaats uit te zonderen van toetsing.
Er moet dus een degelijke onderbouwing zijn waarom er op bepaalde plaatsen, zoals woningen, wèl getoetst wordt en op andere plekken niet. De toelichting op de pagina's over het toepasbaarheidsbeginsel en het blootstellingscriterium kan daarbij helpen. Daarnaast zijn een aantal voorbeelden uitgewerkt.
Representatief
Meet- en rekenpunten moeten representatief zijn voor de omgeving. Meten of rekenen in een micromilieu moet voorkomen worden. Deze resultaten zijn namelijk niet representatief voor de omgeving. Daarom is in artikel 22 van de Rbl opgenomen dat een punt representatief moet zijn voor een gebied van minimaal 250 bij 250 meter. Dit criterium is afkomstig uit de Europese richtlijn luchtkwaliteit en geeft alleen aan dat een meet-of rekenpunt representatief moet zijn voor de blootstelling van de bevolking in een wat groter gebied.
De strekking van de richtlijn is dat de luchtkwaliteit op een verstandige wijze getoetst moet worden op plaatsen waar de bevolking wordt blootgesteld. Een representatief beeld van de luchtkwaliteit ontstaat naast het verstandig plaatsen van een rekenpunt ook door meerdere rekenpunten te nemen.
Bijvoorbeeld:
Een bedrijf met een flinke emissie fijnstof ligt op 200 meter van de bebouwde kom. Op enkele tientallen meters, in het buitengebied, ligt een recreatief wandelpad. Voor de vergunning voor dit bedrijf en het vaststellen van het bestemmingsplan moet worden bepaald of de luchtkwaliteit op deze plaats beoordeeld moet worden. Daarnaast moet rekening gehouden met de verder weg gelegen bebouwde kom. De bebouwde kom bevat andere functies dan het buitengebied, die een andere verblijftijd met zich kunnen meebrengen. Bijvoorbeeld woningen, bedrijven, kinderdagverblijven en scholen. Dit kan effect hebben op de blootstellingsduur. De nabije omgeving van het bedrijf is daarom niet representatief voor de hele omgeving. Daarom zullen er ook een of meerdere rekenpunten op de rand van de bebouwde kom geplaatst moeten worden, ook als blijkt dat er nabij het bedrijf geen luchtkwaliteitsknelpunten zijn.
Wegen
Het toepasbaarheidsbeginsel en het blootstellingscriterium zijn ook voor de beoordeling van de luchtkwaliteit bij wegen van belang. Daarnaast moeten ook hier meet- en rekenpunten in micromilieus worden voorkomen. De Rbl geeft hier in artikel 22 en artikel 70 aanvullende voorschriften voor. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende stoffen:
- voor NO2, zwevende deeltjes (fijnstof), lood en benzeen geldt dat een meet- of rekenpunt:
- representatief moet zijn voor een straatsegment met een lengte van minimaal 100 meter;
- ligt op maximaal 10 meter van de wegrand;
- Wanneer binnen 10 meter geen representatief punt voor een straatsegment van 100 meter verkregen kan worden, mag het meet- of rekenpunt op grotere afstand liggen dan 10 meter van de wegrand, zodanig dat wél een representatief punt wordt verkregen.
- Voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen geldt dat een meet- of rekenpunt:
- representatief moet zijn voor een gebied van ten minste 200 m2;
- op een plaats moet liggen die representatief is voor de luchtkwaliteit in de nabijheid van de rooilijn;
- Wanneer in de nabijheid van de rooilijn geen representatief punt voor een gebied van ten minste 200 m2 verkregen kan worden, mag het meet- of rekenpunt dichterbij of verder weg van de rooilijn liggen.