Wat is beweiden bij melkvee en wat is permanent opstallen?
Vraag
Wanneer is sprake van beweiding en wanneer van opstallen bij melkkoeien?
Antwoord
Het bevoegd gezag moet zelf bepalen of in het specifieke geval sprake is van beweiden of van opstallen. Hieronder vindt u een aantal handvatten om te bepalen of de veehouder de koeien (melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar) beweidt.
Beweiden of niet is van belang om te bepalen of de veehouder voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting. Dit besluit is op 1 augustus 2015 in de plaats gekomen van het voormalige Besluit huisvesting. In het 'oude' Besluit huisvesting voldeden huisvestingssystemen met beweiden aan de maximale emissiewaarden. In het nieuwe Besluit emissiearme huisvesting is dat niet meer zo, maar geldt wel een hogere maximale emissiewaarde van kolom A voor melkvee dat wordt beweid.
Lees meer over de verschillen bij beweiden in het nieuwe Besluit emissiearme huisvesting en het 'oude' Besluit huisvesting.
Handvatten voor beweiden of opstallen
De toelichting op de Rav zoals die luidde voor inwerkingtreding van het nieuwe Besluit emissiearme huisvesting, gaf aan wat ‘beweiden' inhoudt. Hieronder vindt u dit beschreven. Daarnaast vindt u op bij Overheden voor overheden informatie over (handhaving) van beweiden.
Toelichting in de Rav
De toelichting op de Rav gaf dus aan wat 'beweiden' is. Er zijn drie vormen:
- Onbeperkt weiden
- Beperkt weiden
- Siëstabeweiding
Het gaat in alle drie de gevallen om beweidingssystemen, waarbij het vee een aantal maanden (zomerperiode) een substantieel deel van de dag buiten het dierenverblijf is.
Als in de melding of de omgevingsvergunning milieu staat dat het stalsysteem inclusief beweiden is, moet het bevoegd gezag dus nagaan of de veehouder het vee daadwerkelijk beweidt. De controle moet per inrichting plaatsvinden. Als hulpmiddel staan hieronder vijf indicatoren. Het is niet zo dat op basis van één indicator de conclusie mogelijk is dat de melkkoeien wel of niet worden beweid. Het gaat vaak om een combinatie van indicatoren, waarmee u vervolgens kunt vaststellen of er sprake is van beweiding. Naast de vijf indicatoren hieronder kunnen er natuurlijk ook andere factoren aanwezig zijn die u bij uw conclusie moet betrekken.
De indicatoren op een rij
1. Huiskavel
Een belangrijke indicator is de huiskavel. Dat is het "samenstel van aaneengesloten percelen, erf met stallen en weilanden waarop de beweiding plaats kan vinden, dat wordt begrensd door de percelen in gebruik bij derden of door niet overschrijdbare openbare wegen en waterwegen". (Deze omschrijving komt uit de ontwerpwijziging van het Besluit vergunningen natuurbeschermingswet 1998). Een veehouder kan verschillende beweidingssystemen hanteren. Zo is het goed mogelijk beweiding toe te passen bij melkkoeien op een relatief kleine huiskavel .
Eén van de systemen die in dat geval gehanteerd kan worden is het rantsoensysteem. Hierbij krijgt het vee elke dag een vers stuk grasland ter beschikking. De veehouder maait deze stukken grasland ook incidenteel en kuilt het gras in.
Een ander systeem is het direct beschikbaar stellen van een groot perceel grasland aan het melkvee. Bij toepassing van dit systeem is bijvoedering op stal meer noodzakelijk dan bij het eerstgenoemde beweidingssysteem.
Verder zijn er nog allerlei tussenvarianten waarbij er meer of minder noodzaak tot stalvoedering aanwezig is.
Bij het toepassen van bovenstaande beweidingssystemen kan grofweg een aantal van 6 tot 8 koeien per hectare worden aangehouden.
Als op de huiskavel meer dan 8 koeien per hectare lopen, is het raadzaam om kritisch te kijken of op er nog wel sprake is van beweiding. Bij een groot aantal koeien per hectare kan sprake zijn van een ‘uitloopweide'. Een uitloopweide is een perceel grasland van beperkte omvang, waarin voor de melkkoe geen of nauwelijks gras aanwezig is dat ze kan grazen. Deze weide wordt in dat geval min of meer gebruikt voor extra bewegingsvrijheid en frisse lucht voor de koe.
Als er alleen een ‘uitloopweide' aanwezig is, is het niet aannemelijk dat de gehele veestapel een substantieel deel van de dag buiten het dierenverblijf aanwezig is. Het veebestand zal in dat geval namelijk een geruime tijd in de stal aanwezig zijn om voldoende te eten en te drinken.
Welk beweidingssysteem de veehouder toepast, is afhankelijk van de plaatselijke en persoonlijke omstandigheden.
Plaatselijke omstandigheden zijn bijvoorbeeld:
- Grondsoort (veengrond/zandgrond)
- Verhouding hoge/lage percelen (droog en nat)
- Weersomstandigheden
Persoonlijke omstandigheden zijn zaken als:
- Beschikbare arbeid (elke dag rantsoeneren vergt meer arbeid)
- Mogelijkheid tot indeling grasland (sturing). Rantsoeneren vergt meer sturing. Daavoor is meer nadenkwerk nodig. De veehouder moet een goede inschatting maken van de grasgroei, de grasbehoefte van het vee, enzovoort.
2. Aantal melkkoeien
Hoe meer melkkoeien binnen de inrichting, hoe kleiner de kans dat er beweiding plaatsvindt. Als er veel melkkoeien binnen de inrichting aanwezig zijn waarbij beweiden wordt toegepast (bijv. meer dan 150 stuks) moet de huiskavel een zeer groot oppervlakte bestrijken. Hierdoor ontstaat de situatie dat de afstand tussen de stal en het perceel grasland zo groot wordt dat het niet efficiënt is om het melkvee deze afstand te laten overbruggen. Hoe groter het veebestand, hoe lastiger het wordt om een goed beweidingsplan uit te stippelen. De ondernemer is bij een groot veebestand veel meer afhankelijk van de grasgroei, droogte/natte van de percelen, weersinvloeden, enz. Als niet alles optimaal verloopt, komt hij in de problemen om zijn koeien buiten aan het grazen te houden. Bij een grote veestapel is dit eerder aan de orde dan bij een kleine veestapel.
3. Melkrobot
Als er een melkrobot in de stal aanwezig staat, vindt meestal geen substantiële beweiding plaats. Het is namelijk de bedoeling dat het vee uit eigen beweging de melkrobot in loopt. Hoe groter de afstand tussen de melkrobot en het weideperceel, hoe kleiner de kans dat de koe naar de melkrobot gaat. Daarom staat het vee bij een melkrobot vaak op stal. Het kan wel voorkomen dat het vee buiten in een uitloopweide kan liggen. In dat geval is het niet aannemelijk dat het vee een substantieel deel van de dag in de wei loopt.
4. Vee in de stal
Er zijn situaties mogelijk dat het vee overdag grasland én voer in de stal ter beschikking heeft. Ook het drinkwater is in dat geval in de stal te krijgen. Het vee zal in deze situatie eerder op stal blijven, zeker tijdens warme dagen en regendagen. Als het vee de weideperiode (overdag) ook in de stal kan komen, is het daarom minder aannemelijk dat het vee gedurende een substantieel deel van de dag in de wei loopt.
5. Kuilvoeropslag
Als de veehouder binnen de inrichting in verhouding tot het aantal stuks vee veel kuilvoer opslaat, kunt u ervan uitgaan dat hij het vee (veel) op stal voert. Grote kuilvoeropslagen zijn een indicatie dat het vee een lange periode op stal staat, of dat het vee tijdens de weideperiode in de stal (veel) wordt bijgevoerd. Daarnaast kan de hoeveelheid ruwvoer en krachtvoer een goede indicatie zijn. In de zomer kunt u dit constateren aan de hand van de aanwezige hoeveelheden en aan de hand van bonnen.