Welke emissiefactoren gelden voor een uitbroed- opfoksysteem met vervolghuisvesting?
Vraag
Hoe moet ik de emissiefactoren berekenen bij een uitbroed-/ opfoksysteem voor vleeskuikens met meerdere vervolghuisvestingsystemen?
Antwoord
Dat vindt u hieronder uitgelegd voor ammoniak, fijnstof en geur. De emissiefactor is nodig om te kunnen toetsen aan de maximale emissiefactoren en om de totale emissie uit de veehouderij te kunnen berekenen.
Het uitbroed-/opfoksysteem met vervolghuisvesting bestaat in twee uitvoeringen:
- overplaatsen op 13 dagen
- overplaatsen op 19 dagen
Beide staan in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav), de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) en de lijst met emissiefactoren fijnstof . In de Rav en de lijst met emissiefactoren fijnstof zijn de uitvoeringen verder onderverdeeld naar vervolghuisvestingssystemen.
Waarom berekenen nodig?
Voor situaties waarin het uitbroed-/opfoksysteem wordt opgevolgd door meerdere, verschillende huisvestingssystemen, zijn geen emissiefactoren in de Rav, Rgv en fijnstof lijst opgenomen. Voor deze combinatie van uitbroed-/opfoksysteem met meerdere, verschillende vervolghuisvestingssystemen kunt u de emissiefactoren berekenen.
- Berekenen emissiefactor voor ammoniak en fijnstof
- Berekenen emissiefactor voor geur
- Invoer in verspreidingsmodellen
Berekenen emissiefactor voor ammoniak en fijnstof
Berekeningsmethode
De emissiefactoren voor ammoniak en fijnstof zijn opgebouwd uit de emissiefactoren voor alleen het uitbroedsysteem of alleen het huisvestingsysteem (zie tabel 1 en 2). De emissiefactor voor de combinatie is afhankelijk van het moment van overplaatsen en daarmee van de verhouding van het aantal dieren.
Bij het overplaatsen van dieren op 19 dagen van het uitbroedsysteem naar de vervolghuisvesting is de verhouding 1:1. Dat wil zeggen dat voor elk kuiken in het uitbroedsysteem één vleeskuiken in het volghuisvestingsysteem aanwezig is. Het aantal dierplaatsen is gelijk aan het aantal plaatsen van het uitbroedsysteem. Er zijn dieren van twee leeftijden aanwezig.
Bij het overplaatsen van dieren op 13 dagen van het uitbroedsysteem naar de vervolghuisvesting is de verhouding 1:2. Dat wil zeggen dat voor elk kuiken in het uitbroedsysteem twee vleeskuikens in het volghuisvestingsysteem aanwezig zijn. Het aantal plaatsen van het uitbroedsysteem is de helft van het aantal dierplaatsen. Er zijn dieren van drie leeftijden aanwezig.
De emissiefactor per dierplaats berekent u zo:
(a x b + c x d)/(a+c) = e
Daarbij is:
a = aantal dierplaatsen in uitbroedsysteem
b = emissiefactor uitbroedsysteem
c = aantal dierplaatsen in vervolghuisvesting
d = emissiefactor voor vervolghuisvesting
e = gemiddelde emissiefactor per dierplaats per jaar
Bij een verhouding van 1:1 geldt a = c
Bij een verhouding van 1:2 geldt a = 0,5c
Deze manier van rekenen middelt het onderscheid tussen de emissies uit het uitbroedsysteem en de vervolghuisvesting uit. Gevolg is dat de dierplaatsen in het uitbroedsysteem bij het berekenen van de totale emissie even zwaar meetellen als de dierplaatsen in de vervolghuisvesting.
Emissiefactoren ammoniak
Huisvesting | RAV-factor | emissiefactor (g/dierplaats/jr | |
---|---|---|---|
g/dier/jr | uitbroedsysteem | vervolghuisvesting | |
E.5.9.1.1.1. Grondhuisvesting met vloerverwarming en vloerkoeling (BWL 2001.11.V2) | 40 | 3 | 59 |
E.5.9.1.1.2. Vleeskuikenstal met mixluchtventilatie (BWL 2005.10.V4) | 33 | 3 | 49 |
E.5.9.1.1.3 Etagesysteem met mestband en strooiseldroging (BWL 2006.13) | 18 | 3 | 25 |
E.5.9.1.1.4 Vleeskuikenstal met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren (BWL 2009.14.V5) | 31 | 3 | 45 |
E.5.9.1.1.100 Overige huisvesting | 70 | 3 | 104 |
huisvesting | RAV-factor | emissiefactor (g/dierplaats/jr | |
---|---|---|---|
g/dier/jr | uitbroedsysteem | vervolghuisvesting | |
E.5.9.1.2.1. Grondhuisvesting met vloerverwarming en vloerkoeling (BWL 2001.11.V2) | 38 | 9 | 66 |
E.5.9.1.2.2. Vleeskuikenstal met mixluchtventilatie (BWL 2005.10.V4) | 33 | 9 | 57 |
E.5.9.1.2.3 Etagesysteem met mestband en strooiseldroging (BWL 2006.13) | 15 | 9 | 21 |
E.5.9.1.2.4 Vleeskuikenstal met verwarmingssyssteem met warmteheaters en ventilatoren (BWL 2009.14.V5) | 30 | 9 | 50 |
E.5.9.1.2.100 Overige huisvesting | 60 | 9 | 111 |
Sinds wijziging van de Rav-bijlage van mei 2009 is het mogelijk om luchtwassers te combineren met een emissiearme staltechniek en niet alleen met traditionele huisvesting. Als een veehouder een luchtwasser toepast, geldt het reductiepercentage van deze wasser op de emissiefactor van het huisvestingssysteem waaraan deze wordt gekoppeld.
Door de lage concentratie van ammoniak in de stallucht bij het uitbroed-/opfoksysteem, kan men vraagtekens zetten bij het verwijderingsrendement van luchtwassers in combinatie met dit huisvestingssysteem. Informatie uit metingen laat zien, dat het verwijderingsrendement van luchtwassers lager wordt dan het rendement, waarmee ze in de bijlage van de Rav staan. Het advies is om een luchtwasser voorlopig alleen te combineren met de vervolghuisvesting.
Voorbeeldberekeningen ammoniak
Voorbeeld 1. Bedrijf met 40.000 plaatsen en 2 vervolghuisvestingsystemen
- 20.000 vloerverwarming en vloerkoeling
- 20.000 mixluchtventilatie
- uitbreiding met uitbroed-/opfoksysteem
Verhouding 1:2 (overplaatsen op 13 dagen, 3 leeftijden aanwezig)
Bij het overplaatsen op 13 dagen komen er 20.000 plaatsen in het uitbroed-/opfoksysteem bij op het bedrijf. De berekening van de gemiddelde emissiefactor is dan:
Systeem | berekening | ||
---|---|---|---|
uitbroed-/opfoksysteem | 20.000 * 0,003 | = | 60 kg |
vloerverwarming en vloerkoeling | 20.000 * 0,059 | = | 1.180 kg |
mixluchtventilatie | 20.000 * 0,049 | = | 980 kg |
totaal | 2.220 kg |
De gemiddelde emissiefactor na de uitbreiding is 2.220 / 60.000 = 0,037 kg NH3/dierplaats/jaar.
Verhouding 1:1 (overplaatsen op 19 dagen, 2 leeftijden aanwezig)
Voor het overplaatsen op 19 dagen zijn 40.000 dierplaatsen nodig in het uitbroed-/opfoksysteem. De berekening van de gemiddelde emissiefactor is dan:
Systeem | berekening | ||
---|---|---|---|
uitbroed-/opfoksysteem | 40.000 * 0,009 | = | 60 kg |
vloerverwarming en vloerkoeling | 20.000 * 0,066 | = | 1.320 kg |
mixluchtventilatie | 20.000 * 0,057 | = | 1.140 kg |
totaal | 2.820 kg |
De gemiddelde emissiefactor na de uitbreiding is 2.820 / 80.000 = 0,035 kg NH3/dierplaats/jaar.
Voorbeeld 2. Bedrijf met 70.000 plaatsen en 2 vervolghuisvestingsystemen
- stal met 25.000 traditioneel
- stal met 45.000 mixluchtventilatie
- uitbreiding met uitbroed-/opfoksysteem.
Verhouding 1:2 (overplaatsen op 13 dagen, 3 leeftijden aanwezig)
Bij het overplaatsen op 13 dagen komen er 22.500 plaatsen in het uitbroed-/opfoksysteem bij om te zorgen voor volledige bezetting van de stal met mixluchtventilatie. Voor de traditionele stal zijn 12.500 plaatsen nodig. Totaal over beide systemen worden 35.000 plaatsen gebruikt in het uitbroed-/opfoksysteem. De berekening van de totale emissie is dan:
Systeem | berekening | ||
---|---|---|---|
uitbroed-/opfoksysteem | 35.000 * 0,003 | = | 105 kg |
traditioneel | 25.000 * 0,104 | = | 2.600 kg |
mixluchtventilatie | 45.000 * 0,049 | = | 2.205 kg |
totaal | 4.910 kg |
De gemiddelde emissiefactor na de uitbreiding is 4.910 / 105.000 = 0,047 kg NH3/dierplaats/jaar.
Verhouding 1:1 (overplaatsen op 19 dagen, 2 leeftijden aanwezig).
Voor het overplaatsen op 19 dagen zijn 70.000 dierplaatsen nodig in het uitbroed-/opfoksysteem. De totale emissie is dan:
Systeem | berekening | ||
---|---|---|---|
uitbroed-/opfoksysteem | 70.000 * 0,009 | = | 630 kg |
traditioneel | 25.000 * 0,111 | = | 2.775 kg |
mixluchtventilatie | 45.000 * 0,057 | = | 2.565 kg |
totaal | 5.970 kg |
De gemiddelde emissiefactor na de uitbreiding is 5.970 / 140.000 = 0,043 kg NH3/dierplaats/jaar.
Voorbeeld 3. Bedrijf met 70.000 plaatsen en 2 vervolghuisvestingsystemen incl. luchtwasser
In voorbeeld 2. is de gemiddelde ammoniakemissie na uitbreiding met het uitbroed-/opfoksysteem en overplaatsen op 13 dagen 0,047 kg NH3/dierplaats/jaar. Dit is hoger dan de grenswaarde van het Besluit huisvesting (0,045 kg NH3/dierplaats/jaar). Om aan het besluit te kunnen voldoen kan de veehouder ervoor kiezen om een biologische luchtwasser (met 70% reductie) te plaatsen op de stal met traditionele huisvesting.
De totale emissie wordt dan:
Systeem | berekening | ||
---|---|---|---|
uitbroed-/opfoksysteem | 35.000 * 0,003 | = | 105 kg |
traditioneel + biologische luchtwasser | 25.000 * 0,031 | = | 775 kg |
mixluchtventilatie | 45.000 * 0,049 | = | 2.205 kg |
totaal | 3.085 kg |
De gemiddelde emissiefactor na de uitbreiding is 3.085 / 105.000 = 0,029 kg NH3/dierplaats/jaar.
Emissiefactoren fijnstof
Voor fijnstof is er geen onderscheid in de emissiefactor voor de verschillende systemen bij de vervolghuisvesting.
emissiefactor (gr/dier/jaar) |
||
---|---|---|
Leeftijd overplaatsen (dagen) |
13 | 19 |
Uitbroed-/opfoksysteem |
2,4 | 3,1 |
Vervolghuisvesting |
28,2 | 31,7 |
Combinatie |
19,6 | 17,4 |
Bij meerdere vervolghuisvestingssystemen maakt het voor de berekening van de emissie van fijnstof geen verschil of u rekent met de aparte emissiefactoren of met de gecombineerde emissiefactoren. De totale emissie van het bedrijf is gelijk.
Berekenen emissiefactor voor geur
Voor geur zijn geen betrouwbare gegevens voor het vaststellen van aparte emissiefactoren voor het uitbroedsysteem en de vervolghuisvesting. Bij het uitbroed-/opfoksysteem is er vergeleken met traditionele huisvesting meer leegstand in verhouding tot het aantal dagen dat een dier aanwezig is. Daardoor zal over een jaar gezien de geuremissie afnemen. Per afgeleverd dier blijft de geuremissie gelijk, maar omdat het aantal ronden toeneemt (vanwege overlap in aanwezigheid van dieren), neemt de emissie op bedrijfsniveau toe.
Op basis van de emissiefactor per dier en de verhouding in lengte van de ronden per fase is een emissiewaarde berekend voor het overplaatsen op 13 of 19 dagen leeftijd. Omdat wordt uitgegaan van de emissiefactor per seconde, is er geen verschil in emissiefactor voor het uitbroed-/opfoksysteem en de vervolghuisvesting. De berekende emissiefactoren zijn:
- overplaatsen op 13 dagen; 0,30 OUE/sec/dier
- overplaatsen op 19 dagen; 0,26 OUE/sec/dier
De factoren gelden dus zowel voor het uitbroedsysteem als voor de vervolghuisvesting!
Invoer in verspreidingsmodellen
Voor het krijgen van een omgevingsvergunning milieu moet een veehouder aantonen dat er geen nadelige gevolgen zijn naar de omgeving. Voor ammoniak, geur en fijnstof zijn hiervoor verspreidingsmodellen beschikbaar. In deze verspreidingsmodellen moet u de diverse emissiepunten invoeren met daarbij de totale emissie uit die bron. Bedrijven die het uitbroed-/opfoksysteem gaan toepassen, zullen een apart gebouw gebruiken voor het uitbroeden, met een eigen emissiepunt (of punten).
Per emissiepunt berekent u daarbij de emissies, afhankelijk van het huisvestingssysteem dat de veehouder toepast. De emissies kunnen u berekenen met de emissiefactoren hierboven (tabellen 1, 2, 3 en emissiefactoren voor geur). De gemiddelde emissiefactor is hier dus niet nodig.
In de verspreidingsmodellen moet u naast de emissie ook de luchtsnelheid bij het emissiepunt invoeren. Deze luchtsnelheid is gebaseerd op het gemiddelde ventilatiedebiet. Voor traditionele huisvesting van vleeskuikens is deze 2,4 m3/dier/uur. In het uitbroedsysteem zitten de dieren alleen tijdens een groeiperiode waarin weinig wordt geventileerd. Het gemiddelde ventilatieniveau ligt daarom hier veel lager. In de vervolghuisvesting komen de dieren terwijl ze al een bepaald gewicht hebben. De eerste dagen met het lage ventilatieniveau vervallen, waardoor het gemiddelde niveau juist hoger uitpakt. In tabel 4 staan de waarden gegeven om mee te rekenen bij toepassing van het uitbroedsysteem.
Ventilatie (m3/dier/uur) |
||
---|---|---|
Leeftijd overplaatsen (dagen) | 13 | 19 |
Uitbroed-/opfoksysteem 0,4 0,7 | 0,4 | 0,7 |
Vervolghuisvesting | 2,8 | 3,2 |