200202924/1 Voerendaal
Onderwerp: Besluit motorvoertuigen, landbouwmechanisatiebedrijf, werkingssfeer, bindingen, hobbymatig of kleinschalig houden van dieren
Inleiding:
Verweerder heeft appellant bestuursdwang aangezegd, omdat diens inrichting waarop het Besluit motorvoertuigenvan toepassing is, in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b van de Wm, heeft veranderd door op het naastgelegen perceel bedrijfsmatig paarden te houden. Appellant heeft een landbouwmechanisatiebedrijf. Daarnaast handelt hij in paardenbenodigheden zoals paardentrailers en -boxen, containers, complete stallen en toebehoren. Op het naastgelegen perceel houdt appellant in zeven paardenboxen vijf paarden. Hij gebruikt deze paarden en boxen mede bij de handel in paardenbenodigheden omdat op deze wijze de producten aan klanten in de praktijk kunnen worden getoond.
Afdeling:
Gezien de omvang en huisvesting van het veebestand, alsmede de omstandigheid dat de paarden en paardenboxen worden gebruikt bij de handel in paardenbenodigheden, is volgens de Afdeling sprake van een bedrijfsmatig ondernomen bedrijvigheid in de zin van artikel 1.1 lid 1 Wm. Verder moet volgens de Afdeling het geheel worden beschouwd als één inrichting, nu appellant de beschikking heeft over zowel het landbouwmechanisatiebedrijf als de paardenhouderij, er organisatorische en functionele bindingen tussen deze activiteiten bestaan en deze zich in elkaars onmiddelijke nabijheid afspelen. Dat de paardenhouderij beschikt over aparte toegangen, technische voorzieningen en fiscaal gezien geen deel uitmaakt van het landbouwmechanisatiebedrijf doet, wat hier verder ook van zij, aan het vorenstaande niet af. Het landbouwmechanisatiebedrijf valt hierdoor niet meer onder het Besluit motorvoertuigen maar is tezamen met de paardenhouderij een vergunningplichtige inrichting geworden. Verweerder was in zoverre gerechtigd tot het toepassen van bestuursdwang.