Juridisch kader
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderdeel van de milieuregelgeving. De Wgv past ook binnen de regelgeving voor ruimtelijke ordening. Hier leest u meer over de verhouding tot:
Wm, Wabo, Activiteitenbesluit, Bor en Besluit emissiearme huisvesting
De Wgv geldt alleen voor inrichtingen die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Het gaat om inrichtingen zoals gedefinieerd in artikel 1.1 lid 1 Wet milieubeheer (Wm). Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wijst categorieën van inrichtingen aan die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken (artikel 1.1 lid 3 Wm):
- Categorie 8.1 Bor wijst inrichtingen aan voor het houden van dieren.
- Categorie 8.3 onder a Bor geeft aan bij welke aantallen dieren omgevingsvergunning milieu nodig is
Veehouderijen met een IPPC-installatie hebben altijd een omgevingsvergunning milieu nodig (artikel 1.1 lid 3 Wabo jo. artikel 2.1, lid 2 Bor).
Als het aantal dieren minder is dan de aantallen in categorie 8.3 en er is geen IPPC-installatie, dan is het bedrijf waarschijnlijk een type B-inrichting, die onder het Activteitenbesluit valt. In paragraaf 3.5.8 van het Activiteitenbesluit staan dan geurvoorschriften voor het houden van dieren. De Wgv is niet van toepassing.
Voor bedrijven die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben (dat zijn de type C-inrichtingen), is de Wgv van toepassing. Daarnaast is ook het Activiteitenbesluit van toepassing, maar niet de geurvoorschriften uit paragraaf 3.5.8. Meer hierover lees tu in Type C-veehouderij § 3.5.8 of Wav/Wgv.
Wgv exclusieve toetsingskader
Het bevoegde gezag beoordeelt een aanvraag omgevingsvergunning milieu met paragraaf 2.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) (artikel 2.10 tot en met artikel 2.21). Het betrekt bij de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning in ieder geval de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken (artikel 2.14, lid 1 onder a Wabo).
Voor geur van dierenverblijven maakt de Wgv een inbreuk op dit stelsel. Dan is de Wgv het exclusieve toetsingskader. Dat houdt in: het bevoegde gezag moet de aanvraag omgevingsvergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij, voor het aspect de geurhinder van dierenverblijven uitsluitend toetsen aan de Wgv. De Wgv zet de Wabo in dit opzicht dus opzij. Dit staat in artikel 2 lid 1 Wgv.
Voor andere geurbronnen bij veehouderijen blijft de Wabo wel het toetsingskader. Bijvoorbeeld bij geur van het opslaan en bereiden van diervoer, het opslaan van mest en mestverwerking.
Uitzonderingen op exclusieve toetsingskader
Er zijn twee uitzonderingen op het verplichte gebruik van de Wgv bij geur van dierenverblijven.
Beste beschikbare technieken
Het bevoegde gezag moet een aanvraag omgevingsvergunning milieu altijd toetsen aan Beste Beschikbare Technieken (BBT) (artikel 2.14. Wabo). Voor BBT is er daarom een uitzondering gemaakt op het exclusieve toetsingskader van de Wgv ( artikel 2, lid 2 Wgv). Meer leest u over Geurhinder en BBT.
(Voormalige) bedrijfswoning (Wet plattelandswoningen)
Artikel 2 lid 3 Wgv maakt het juridisch mogelijk dat bij verlenen van de omgevingsvergunning milieu een (voormalige) bedrijfswoning onderdeel van de inrichting is. De Wet plattelandswoningen heeft dit lid toegevoegd.
Wro
De Wgv legt een relatie met ruimtelijke ordening (de Wet ruimtelijke ordening (Wro)). In de definitie van geurgevoelig object staat bijvoorbeeld dat een gebouw bescherming krijgt, als het bestemd is voor menselijk wonen of menselijk verblijf - dus dat het gebruik planologisch is toegestaan. Een ander voorbeeld is dat de gemeenteraad het vastleggen van een andere norm in de verordening motiveert met de gemeentelijke visie op de `gewenste ruimtelijke inrichting' van een bepaald gebied (artikel 8 Wgv).
Reden voor de koppeling met ruimtelijke ordening is de duidelijke relatie tussen de milieuzone rond een bedrijf (van de milieuregelgeving) en ruimtelijke ordening. Een milieuzone stuurt niet alleen de vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden van een veehouderij, maar heeft ook gevolgen voor een geurgevoelig object :
- Een verhoging vergunnen van de geurbelasting op een geurgevoelig object mag niet, als dit overschrijding van de geurbelasting betekent.
- Een nieuw geurgevoelig object laten ontstaan binnen de wettelijke normen mag niet, als dat strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Meer hierover leest u in het onderdeel "Geur Veehouderij" onder "Omgevingsthema's" van de subsite "Ruimte".
Voor het bevorderen van een vitaal landelijk gebied is een integrale aanpak van doelstellingen nodig. Daarom moet de gemeente de milieubelasting die ze toestaat, afstemmen op haar ruimtelijke visie. De Wgv sluit daarom aan op de ruimtelijke visie en bevordert deze afstemming. Deze afstemming houdt in: beoordeel bij het opstellen van de verordening in ieder geval of de verwachte effecten van de andere waarde of afstand, logisch passend bij de ruimtelijke doelstellingen voor het gebied.
Het is natuurlijk nuttig dat die afstemming ook vanuit de ruimtelijke ordening plaatsvindt. Het bereiken van de milieukwaliteit kan niet alleen door maatregelen aan de bron of bij de ontvangende omgeving maar ook door maatregelen aan het overdrachtsgebied. Een voorbeeld van de laatste is zonering: ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en functies/activiteiten die daarmee niet samengaan.
Interimwet stad-en-milieubenadering
De Interimwet stad- en milieubenadering biedt de mogelijkheid om af te wijken van wettelijke normen, als het niet mogelijk is te voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. Afwijken van de normen is al mogelijk binnen de Wgv: met artikel 6 Wgv kan de gemeente binnen een bandbreedte maatwerk leveren met een gemeentelijke verordening. Als deze bandbreedte onvoldoende is, kan het bevoegd gezag de Ism gebruiken (artikel 2b Interimwet).