Gebiedsvisie
Als het college van Burgemeester en Wethouders heeft besloten om een gebiedsvisie op te stellen, is de volgende fase dus het opstellen van zo'n gebiedsvisie voor gebieden met knelpunten.
Het doel van de gebiedsvisie is: onderbouwen waarom de gemeenteraad wil afwijken van de wettelijke normstelling uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De kernvraag voor een gebiedsvisie is: Is realisatie van de ruimtelijke visie van de gemeente mogelijk met de algemene waarden uit de Wgv of is daarvoor in sommige gebieden een afwijkend beschermingsniveau nodig?
Uit de quick scan zijn de gebieden met knelpunten naar voren gekomen: waar dus knelpunten ontstaan als de gemeente de wettelijke normen uit de Wgv toepast. Voor die gebieden stelt de gemeente in ieder geval een gebiedsvisie op, maar het kan ook voor de hele gemeente.
In de gebiedsvisie brengt de gemeente de gegevens over de veehouderijen en de geurgevoelige objecten en de gewenste ruimtelijke ontwikkeling meer gedetailleerd in kaart. Als zich dan nog steeds knelpunten voordoen, is het de bedoeling te onderzoeken of afwijkende normen een oplossing geven. Het idee is om een indeling in deelgebieden te maken. En dan per deelgebied het beschermingsniveau te variëren.
Dat levert een aantal verschillende scenario's, die de gemeente kan doorrekenen en vergelijken met de gewenste ruimtelijke ontwikkeling. De gemeente kan dan het meest optimale scenario kiezen. En de onderbouwing daarvoor vastleggen in de gebiedsvisie.
De gebiedsvisie heeft in principe alleen betrekking op veehouderijen als geurbronnen en op geurgevoelige objecten waar mogelijk geurhinder optreedt. Maar het is raadzaam om te kijken naar andere planvormingstrajecten die recent zijn afgerond, al lopen of binnenkort starten (bijvoorbeeld bestemmingsplan, reconstructieplan, structuurvisie), waarin een visie op de gewenste ontwikkeling van deze functies in staat (of komt te staan). Deze fase bestaat uit negen stappen:
- Stap 8. Bepalen van de procedure
- Stap 9. Draagvlak overige betrokkenen
- Stap 10. Toekomstvisie gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente (uitwerking stap 3)
- Stap 11. Gedetailleerde gegevensverzameling (uitwerking stap 4)
- Stap 12. Berekening en grafische weergave achtergrondbelasting en hinder (uitwerking stap 5)
- Stap 13. Analyse geursituatie in relatie tot toekomstvisie (uitwerking stap 6)
- Stap 14. Onderzoek mogelijkheden afwijkend beschermingsniveau
- Stap 15. Analyse van toekomstvarianten in relatie tot toekomstvisie
- Stap 16. Vastleggen afwegingen en bestuurlijke keuzes in gebiedsvisie
Stap 8. Bepalen van de procedure
Een gebiedsvisie heeft op zichzelf geen juridische status. Er is geen procedure voorgeschreven in de wet. De gemeente bepaalt zelf hoe ze de gebiedsvisie opstelt en met welke procedure ze dit doet. Met de gebiedsvisie onderbouwt de gemeente een andere normstelling dan die van de Wgv. De andere normstelling zelf moet in een gemeentelijke verordening komen te staan en daarvoor gelden wel procedure-eisen. De gemeente kan er daarnaast voor kiezen - dit is niet verplicht - om de gebiedsvisie vast te leggen in een reconstructieplan, bestemmingsplan, structuurvisie of een ander document, waarop inspraak mogelijk is. Wanneer de gemeente de gebiedsvisie opneemt in een nieuw of bestaand bestemmingsplan, zijn de procedures uit de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.
Milieueffectrapportage (m.e.r.)
Bij bestemmingsplannen of reconstructieplannen is in sommige gevallen een milieueffectrapportage nodig. De werkwijze voor het opstellen van een plan-m.e.r. is beschreven in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. De opstelling van de m.e.r. moet vanaf de start van de procedure worden meegenomen. Daarom is het van belang om in het beginstadium een besluit te nemen over het vastleggen van de gebiedsvisie in bijvoorbeeld een bestemmingsplan, reconstructieplan of structuurvisie.
Bredere benadering, Milieu in de leefomgeving (MILO)
Als de gemeente besluit tot het opstellen van andere normen voor geurbelasting, kan dit een goede gelegenheid zijn om meerdere ontwikkelingen op elkaar af te stemmen. Dus om de gebiedsontwikkeling breder te benaderen. Bijvoorbeeld andere factoren meenemen die van invloed zijn op de milieu- en leefkwaliteit, en de mogelijkheden voor (agrarische) bedrijvigheid. Een methode daarvoor is de MILO-aanpak: daarmee kan de gemeente de milieu- en leefkwaliteit in beeld brengen, in samenhang met gewenst gebruik en mogelijkheden van een gebied.
Zo krijgt u duidelijkheid over vragen als:
- Welke milieukwaliteit is aanwezig in het gebied?
- Welke milieucriteria zijn relevant?
- Welke milieukwaliteit is passend bij de gewenste functies in het gebied?
- Wat zijn de milieukansen en de ambities voor het gebied?
- Is de milieukwaliteit daarmee voldoende om de gewenste functies te realiseren?
In de handreiking MILO leest u hoe de gemeente verbindingen kan leggen tussen de fysieke omgeving, de activiteiten en de milieukwaliteit. Daarin staan hulpmiddelen als de lagenbenadering, gebiedstyperingen, indicatoren, referenties en een milieugebiedsvisie.
Voor zo'n bredere benadering van de ruimtelijke ontwikkelingen en de gebiedskwaliteit is vaak een meer open en verdergaand planproces nodig (zie ook stap 9). De gemeente moet verscheidene belangen en mogelijkheden tegen elkaar afwegen. Daardoor zijn er meer groepen en belanghebbenden bij het proces betrokken en zijn de gevolgen voor het gebruik van de ruimte omvangrijker en ingrijpender. Een bredere benadering leidt waarschijnlijk tot een langer durend proces. Dit betekent dat de vergunningaanvragen van veehouderijen langer blijven 'hangen' (bij een aanhoudingsbesluit). Maar zo'n aanhoudingsbesluit is maximaal een jaar geldig. De gemeente moet er dus voor zorgen binnen die termijn de plannen concreet te maken en een verordening vast te stellen.
Stad en Milieu-benadering
De gemeente moet zich bij het vaststellen van andere afstanden en andere waarden voor geurbelasting houden aan bepaalde bandbreedtes. Met de Interimwet stad-en-milieubenadering kan het gemeentebestuur voor (delen van) die gebieden een beschermingsniveau vaststellen, dat de grenzen van de bandbreedte overschrijdt. De Wgv maakt dit mogelijk met artikel 11. Omdat de gemeente al andere waarden en afstanden kan vastleggen binnen de bandbreedtes, zal het niet vaak noodzakelijk zijn om buiten de bandbreedtes te gaan met de Interimwet stad-en-milieubenadering. Maar in sommige gevallen kan het wel nodig zijn. Zo kan uit de voorbereidende fase en de bestuurlijke ambitie naar voren komen dat ook andere normen er onvoldoende ruimte is voor bestaande of toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Bijvoorbeeld dat belangrijke ontwikkelingen (woningbouw, bedrijventerreinen of uitbreiding/nieuwsvestiging van veehouderijen) niet binnen de maximale bandbreedten mogelijk zijn. Als de gemeente besluit tot het toepassen van de Interimwet stad-en-milieubenadering, is het aan te raden om direct de provincie hierover te informeren (vooraankondiging). De gemeente kan dan in samenspraak met de provincie de Stad & Milieuaanpak opstellen, mede gebaseerd op een gedegen milieu-inventarisatie.
Stap 9. Draagvlak overige betrokkenen
Buurgemeenten
Het is verplicht om buurgemeenten te betrekken bij de plannen als er grensoverschrijdende effecten zijn. Meer daarover leest u in paragraaf 4.4.6. Daarna is het het overwegen waard om het hele proces samen met buurgemeenten of in regioverband te doorlopen, bijvoorbeeld wanneer de problematiek vergelijkbaar is of het om een reconstructiegebied gaat.
Burgers, bedrijven, belangenorganisaties
Een gemeentelijke verordening bevat algemeen verbindende voorschriften. Daarom staat er geen bezwaar en beroep tegen open. Wel is er inspraak mogelijk (op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke inspraakverordening). Het kan wenselijk zijn om de burgers, veehouders en belangenorganisaties al in een vroeg stadium te betrekken in het proces of tenminste te horen. Voordeel is dat zij ideeën kunnen inbrengen en gehoord worden, waarmee meer draagvlak ontstaat voor de uiteindelijke keuzes. U kunt bijvoorbeeld enquêtes onder burgers/veehouders houden of (huiskamer-) gesprekken met plattelandsbewoners organiseren. Verder kan het zinvol zijn te praten met belangenorganisaties, banken, bedrijfschappen, gebiedsbeheerders en projectontwikkelaars. Zo krijgt u meer inzicht in de economische positie en ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij, woningbouw, recreatie en bedrijfslocaties.
Open of gesloten planproces
De gemeente kan kiezen tussen een open of gesloten planproces. Bij open planproces worden alle partijen al vroeg betrokken. Bij een meer gesloten planproces gebeurt dit later. Het verschil zit hem in de mogelijkheid voor burgers en belanghebbenden om invloed uit te oefenen op keuzes; bijvoorbeeld de keuze van de gebiedsindeling, geurbelasting en gewenste ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderijen. Een meer open proces leidt in het algemeen tot meer draagvlak, maar dit gaat wel ten koste van de snelheid. Bij de keuze voor een open of meer gesloten proces, moet het bestuur zich afvragen in hoeverre de beïnvloedingsmogelijkheden voor belanghebbenden aanwezig en gewenst zijn. Als de verordening zich bijvoorbeeld richt op het oplossen van een beperkt aantal knelpunten, ligt een gesloten benadering meer voor de hand.
Tips voor meer draagvlak
Bij het opstellen van een verordening is overleg met en inbreng vanuit diverse partijen nodig. Binnen de gemeente zijn de afdelingen Ruimtelijke Ordening, Bouwen en wonen, Milieu en Economische Zaken in ieder geval betrokken. Daarnaast zijn dus ook burgers, veehouders en andere ondernemers, branche-organisaties en dergelijke betrokkenen. Het is daarom van belang om niet alleen aan de inhoud, maar ook aan het proces voldoende aandacht te besteden. Bijvoorbeeld met een projectmatige aanpak. Om het proces transparant te houden voor iedereen, is het goed om duidelijk te zijn over zaken als:
- Wat willen we bereiken?
- Binnen welke termijn?
- Welke inbreng vragen we van medewerkers en andere betrokkenen?
Stap 10. Toekomstvisie gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente (uitwerking stap 3)
Bij het opstellen van de toekomstvisie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente gaat het erom: wat kan en wil de gemeente met haar grondgebied en met de functies veehouderij, wonen en recreatie? Dezelfde vraag moet ook beantwoord worden voor het aangrenzende grondgebied van buurgemeenten. Waar in de quick scan nog werd uitgegaan van wat men aan parate kennis heeft, is het nu nodig om de dossierstukken erbij te nemen zodat bijvoorbeeld plangrenzen precies kunnen worden aangegeven. Ook is in de gebiedsvisie meer aandacht voor de toekomstvisie van de gemeente op het grondgebruik, gebiedsontwikkelingen, prioriteiten en randvoorwaarden.
Aandachtspunten zijn:
- Algemene gewenste ruimtelijke ontwikkeling (ook reeds in quick scan).
- Gewenste nieuwbouw van woningen en andere geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom en in het buitengebied, begrenzing bebouwde kom. Welke (geurgevoelige) functies zou de gemeente willen aantrekken of uitbouwen binnen haar grondgebied? Welke ontwikkelingen worden daarin voorzien?
- Gewenste milieu- en leefkwaliteit voor wonen, werken en recreatie.
- Wat zijn de huidige economische mogelijkheden van de veehouderij in de gemeente?
- Hoe zal de veehouderij zich naar verwachting in de gemeente/regio ontwikkelen?
- Wat is de gewenste ontwikkeling van veehouderijen voor wat betreft sanering, nieuwvestiging en uitbreidingen en investeringen in emissiebeperkende maatregelen.
Toekomstvisie andere partijen
De ideeën over de ontwikkeling van de bedrijfstak en de ruimtelijke ontwikkelingen voor geurgevoelige objecten die gewenst zijn, kunnen voor de verschillende belanghebbenden uiteenlopen. Het is daarom wenselijk te inventariseren wat de visie hierop is van bijvoorbeeld de veehouderijsector, recreatie-ondernemers, burgers en de milieubeweging. Wanneer voor een open planproces wordt gekozen (zie ook bij draagvlak overige betrokkenen), is dit een logische stap.
Stap 11. Gedetailleerde gegevensverzameling (uitwerking stap 4)
De gemeente heeft kennis nodig van de huidige en toekomstige situatie van de veehouderijen en de geurgevoelige objecten in het gebied. Het gaat om gelijksoortige gegevens als voor de quick scan, maar dan gedetailleerder. Verder moet u ook de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in de knelgebieden (en daarmee samenhangende gebieden) meer gedetailleerd in kaart brengen. Hieronder vindt u een overzicht van gegevens die nodig zijn.
Bestuurlijke uitgangspunten
- Welk hinderniveau is voor de gemeente acceptabel (denk aan bestuurlijke toezeggingen en gewenste ruimtelijke ontwikkelingen)?
- Wil de gemeente wel (of juist niet) de intensieve veehouderij stimuleren?
- Welke beperkingen geeft het bestemmingsplan (bijvoorbeeld schoorsteenhoogte)?
- Zijn er nog meer bestuurlijke uitgangspunten?
Gegevens over veehouderijen
- de exacte gegevens van de emissiepunten per stal (in plaats van per bedrijf)
- de exacte afmetingen en ligging van de stal
- de precieze plaats van het emissiepunt
Ontwikkelingen binnen de veehouderijsector
- Zijn er nog niet officiële plannen van de veehouders zelf (bijvoorbeeld doorgaan of stoppen)?
- Zijn er veehouders die deelnemen aan regelingen voor bedrijfsbeëindiging?
- Staat er bedrijfsbeëindiging gepland door sanering of om andere redenen?
- Zijn er mogelijkheden en plannen voor uitbreiding of nieuwvestiging?
- Wat is het concrete effect van bovenstaande punten op het aantal en soort dieren?
- Is de theoretisch maximale omvang van de veehouderijen (dus bij uitbreiden tot aan de norm) wel reëel? Of zijn er andere factoren dan geur die bepalend zijn (bijvoorbeeld het bestemmingsplan)?
Bij het bepalen van de theoretisch maximale omvang van de veehouderijen, is het aan te raden beperkingen van andere regelgeving niet zonder meer mee te nemen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn, dat in de praktijk de veehouders worden beperkt door de aanwezigheid van voor zeer kwetsbare gebieden. Desondanks kan een veehouder misschien wel uitbreiden door ammoniakreducerende maatregelen te nemen. Bij de quick scan moet u - als worst case - uitgaan van de mogelijkheid dat alle ‘vaste-afstand-bedrijven' omschakelen naar dieren met een emissiefactor. Bij de gebiedsvisie gaat het niet om de worst case maar om hoe reëel dit is. U moet overwegen hoe reëel het is dat deze veehouders daadwerkelijk gaan omschakelen. En ook hoe reëel het is dat veehouders daadwerkelijk zich nieuwvestigen of gaan uitbreiden.
Gegevens over geurgevoelige objecten
- Wat zijn de kenmerken van de verschillende geurgevoelige objecten in de categorie a t/m e?
- Wat is de afbakening van bebouwde kom (zoals grote en kleine kernen en bebouwingslinten)?
- Wat is huidige, bestemde situatie van geurgevoelige objecten?
- Wat is het feitelijke gebruik van geurgevoelige objecten?
Ontwikkelingen
- Zijn er plannen voor oprichting, uitbreiding, ingebruikname of juist sanering van woningen, recreatieve voorzieningen en bedrijven(-terreinen)?
- Wat zijn de gewenste, geplande of voorziene ontwikkelingen in buitengebied en bebouwde kom?
Bestaande knelpunten ruimtelijke ordening en milieu
- Zitten bedrijven ‘op slot' (geen uitbreidingsmogelijkheden meer door regelgeving)?
- Zijn er geurklachten?
Hieronder vindt u een overzicht van informatiebronnen: waar u de benodigde gegevens wellicht kunt vinden.
Milieudossiers
- Vergunningen- en inrichtingenbestand Wet milieubeheer (de veehouderijen die een omgevingsvergunning milieu hebben en bedrijven die een melding Activiteitenbesluit hebben gedaan; met gegevens over het aantal dierplaatsen en diersoorten en de ligging van de stal), Mogelijk moet u dit actualiseren (hoe verhoudt zich de feitelijke situatie tot de vergunde of gemelde situatie, in hoeverre is de vergunde of gemelde ruimte daadwerkelijk ingevuld, welke bedrijven zijn nog feitelijk in bedrijf?)
- Gegevens van veehouderijen in buurgemeenten.
- Vestigingsplannen of voornemens van veehouderijen of geurgevoelige objecten.
- Sociaal plannen voor de ondersteuning van bedrijfsbeëindiging van veehouderijen.
- Omgevingsvergunningen voor bouwen: zijn de benodigde vergunningen verleend?
- Geurbelastingskaarten (indien aanwezig).
- Bruikbare informatie op grond van andere regelgeving (indien aanwezig) zoals de Wet ammoniak en veehouderij, wetgeving over de bescherming van natuur en landschap en andere groene regelgeving.
Dossiers uit de ruimtelijke ordening en economische dossiers
- bestemmingsplannen van bebouwde kom en buitengebied
- structuurplannen en -visies van de gemeente zelf, van buurgemeenten en de regio
- streekplannen en omgevingsplannen van de provincie
- (vastgestelde) landinrichtingsplannen
- reconstructieplannen
- ruimtelijke claims (namelijk die ruimtelijke claims waarbij de gemeente rekening moet houden bij de verlening van omgevingsvergunning milieu, zoals de geplande bouw van een nieuwbouwwijk. Als bij de omgevingsvergunning milieu ook al rekening moet worden gehouden met de nog niet gebouwde woningen van een nieuwbouwwijk, moet u de nieuwbouwwijk wel meenemen als geurgevoelige locatie)
- landbouwontwikkelingsplannen (van gemeente of van bijvoorbeeld land- en tuinbouworganisaties (LTO))
- ontwikkelingsvisies en -programma's (over toekomstige ontwikkelingen in woningbouw, bedrijventerreinen, verblijfsrecreatie, zorginstellingen, landbouw)
- nieuwe, nog niet vastgelegde inzichten van de gemeente over de gewenste toekomstige situatie voor de veehouderij, recreatie en wonen
Veldonderzoek milieu
- lege vergunningen (locaties met vergunning maar zonder activiteiten)
- veehouders die blijven bestaan
- veehouders die het bedrijf beëindigen (bedrijfsbeëindigers)
Status van documenten
Het is van belang de status van de documenten in de gaten te houden. De meeste status hebben plannen van de overheid. Eerst komen integrale plannen met een juridische (directe) doorwerking, zoals bestemmingsplannen en structuurplannen. Daarna komen sectorale plannen van overheden, bijvoorbeeld een milieubeleidsplan en een landbouwontwikkelingsplan dat als coproductie tussen overheid en bedrijfsleven is opgesteld. Laagste in status zijn woningbouwplannen, onderzoek volkshuisvesting en mogelijkheden voor alternatieve bedrijvigheid en gebruik opstallen in het buitengebied.
Grafische weergave
De uitkomsten van voorgaande kunt u grafisch weergeven op een plattegrond met ruimtelijke ordenings- en milieu-informatie:
- huidige ligging van veehouderijen, toekomstige ontwikkelingen
- ligging van de grenzen van bebouwde kommen en geurgevoelige objecten
- ligging van zeer kwetsbare gebieden en Ecologische Hoofdstructuur (EHS)
- witte vlekken
Meer hierover leest u in paragraaf 5.5. van de Gebruikershandleiding V-Stacks gebied.
Stap 12. Berekening en grafische weergave achtergrondbelasting en hinder (uitwerking stap 5)
De achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting in de gebieden met knelpunten (eventueel in de hele gemeente) berekent u nu opnieuw - net als in stap 5- maar dan meer gedetailleerd. Het gaat om berekenen en grafisch weergeven van gegevens over:
- de actuele situatie, dus bij het vergunde en gemelde veebestand
- de toekomstige maximaal toegestane situatie, bij uitbreiding per bedrijf tot de wettelijke normen voor de geurbelasting.
Vervolgens bepaalt uit met de berekende achtergrondbelasting en voorgrondbelasting per situatie weer het verwachte geurhinderpercentage (zie bijlage 3).
Bij deze fase kunt u klachten diepgaander bij de analyse meenemen. Om de geurklachten op hun waarde te beoordelen, is het zinvol om na te gaan of het gaat om gevalideerde klachten. Het kan daarnaast verhelderend zijn, om de klachten te vergelijken met de feitelijke geursituatie in een gebied.
De feitelijke geursituatie kan afwijken van de vergunde, doordat veehouders bijvoorbeeld niet voldoen aan hun vergunning of vergunde uitbreidingen nog niet zijn gerealiseerd.
Het is - net als bij de quick scan - aan te raden een plattegrond te maken met een grafische weergave van:
- de berekende achtergrondbelasting en voorgrondbelasting
- het hinderpercentage
- de uitbreidingsruimte voor de veehouderijen
Zie paragraaf 5.6 van de Gebruikershandleiding V-Stacks gebied.
Stap 13. Analyse geursituatie in relatie tot toekomstvisie (uitwerking stap 6)
Voor de analyse van de geursituatie gelden in principe dezelfde vragen als bij punt 6 van de quick scan. Samengevat is de vraag nu: zijn er nog steeds knelpunten?
Aandachtspunten zijn dezelfde als bij de quick scan:
- Welke ontwikkelingen zijn waar wel (of juist niet) mogelijk?
- Zijn er veehouderijen met een duurzaam toekomstperspectief die zich niet kunnen ontwikkelen binnen de wettelijke norm?
- Wil de gemeente delen van haar grondgebied reserveren voor uitbreiding en nieuwvestiging van veehouderijen en kan dit binnen de wettelijke norm?
- Is realisatie van gewenste geurgevoelige functies mogelijk binnen de wettelijke norm?
- Wil de gemeente geurgevoelige objecten op (delen van) haar grondgebied met minder (of juist meer) geurhinder belasten dan de algemene waarde mogelijk maakt?
- Waar is op dit moment (te) veel geurhinder door veehouderijen, gelet op de gewenste ruimtelijke inrichting?
- In reconstructiegebieden: is het realiseren van de gewenste ontwikkeling in landbouwontwikkelingsgebieden, extensiveringgebieden of verwevingsgebieden binnen de wettelijke norm mogelijk?
Nogmaals, het is aan de gemeenteraad om te bepalen wat voor het betreffende gebied een acceptabel hinderpercentage is. Bijlage 7 beschrijft wat in het algemeen als veel of weinig hinder geldt (zie paragraaf 5.8 van de Gebruikershandleiding V-Stacks gebied).
Stap 14. Onderzoek mogelijkheden afwijkend beschermingsniveau
Bij deze stap gaat het om de vraag: welke mogelijkheden en beperkingen geeft een afwijkend beschermingsniveau in een verordening voor geur van veehouderijen? Om dit te onderzoeken, maakt u eerst een onderscheid in deelgebieden, die in aanmerking komen voor een ander beschermingsniveau.
Vervolgens stelt u een aantal varianten vast met verschillende normen per (type) deelgebied en eventueel verschillende ontwikkelingsvarianten voor de veehouderij. Voor elke variant berekent u de achtergrondbelasting, de voorgrondbelasting en het hinderpercentage en geeft u deze grafisch weer. Bij voormalige bedrijfswoningen kan de gemeente onbeperkt afwijken van de normen (dus ook buiten de bandbreedtes). Zie paragraaf 5.8 van de Gebruikershandleiding V-Stacks gebied. Het onderscheid in deelgebieden met verschillen in geurbelasting van veehouderijen maakt u op basis van karakter en potenties van de deelgebieden.
Bijvoorbeeld:
- Wijs gebieden aan met vooral ruimte voor ontwikkeling van de veehouderijsector. In die gebieden kan een lager beschermingsniveau voor geurgevoelige objecten gelden. Dit geeft veehouders de mogelijkheid om uit te breiden. De toegestane geurbelasting op de al aanwezige geurgevoelige objecten is dan ook relatief hoog. Het is aan te raden nieuwe geurgevoelige objecten te weren, omdat de kans op geurhinder groot is.
- Creëer in andere gebieden juist een optimaal milieu voor wonen en verblijfsrecreatie. Hier kan een relatief hoog beschermingsniveau gelden. Dit biedt een aantrekkelijke omgeving voor nieuwbouw van woningen en nieuwe recreatieve voorzieningen. De uitbreidingsmogelijkheden van bestaande veehouderijen worden hierdoor beperkt en het is aan te raden om nieuwvestiging van veehouderijen te ontmoedigen.
De toekomstige situatie is bepalend voor het gebiedstype. Wanneer bijvoorbeeld bekend is dat er woningbouw in een agrarisch gebied komt, dan is de toekomstige situatie maatgevend voor het bepalen van het gebiedstype. Met het vaststellen van het gebiedstype kunt u het gebied ook nauwkeurig begrenzen. Door bestaande indelingen in wijken, buurten of gebiedstypen voor het landelijk gebied te gebruiken, kunt u profiteren van informatie die voor deze eenheden al verzameld is. De omvang van gebieden kan sterk variëren: van enkele hectaren voor stedelijke gebieden tot vierkante kilometers in het landelijk gebied. Bij de typering van gebieden kunt u aansluiten bij de indeling voor reconstructiegebieden of bij MILO.
Aansluiten bij indeling voor reconstructiegebieden
De Reconstructiewet concentratiegebieden bepaalt dat er voor gebieden, waar sprake is van een hoge dichtheid, reconstructieplannen zijn met een samenhangende aanpak van problemen.
De wet maakt onderscheid in:
- gebieden met perspectief voor primair intensieve veehouderij (landbouwontwikkelingsgebieden)
- gebieden met perspectief voor natuur of wonen (extensiveringsgebieden)
- gebieden waar natuur, landschap, cultuurhistorie, wonen, werken en landbouw met elkaar zijn verweven (verwevingsgebieden)
De begrenzing van deze zones gaat door de waarden en belangen in de verschillende gebieden integraal af te wegen. Natuurlijke randvoorwaarden (zoals water, milieu en natuur) en functies (zoals wonen, werken en recreatie) tellen mee. Hoewel deze indeling is gebaseerd op een integrale afweging van meer randvoorwaarden en functies dan alleen diegene die relevant voor geurhinder, ligt het toch voor de hand om deze indeling te gebruiken en te koppelen aan geurnormen. Voor gemeenten buiten de reconstructiegebieden zijn vergelijkbare gebiedstypen te onderscheiden - op grond van een meer integrale afweging of op grond van geurhinder.
Aansluiten bij de MILO
De gebiedsindeling opgenomen in de MILO-aanpak kan het referentiekader zijn voor de milieukwaliteiten, die de gemeente nastreeft. Bij gebiedsindeling volgens de MILO maakt u een onderscheid tussen meerdere soorten gebieden op grond van hun hoofdfunctie. Voor elk van deze gebieden kan een andere kwaliteit voor (onder andere) de geurbelasting gelden. U kunt de gebiedsindeling en ook de waarden voor de geurbelasting aanpassen aan de lokale keuzen (natuurlijk binnen de wettelijke bandbreedte). U moet de kwaliteit beschrijven met indicatoren (of aspecten) die de gewenste kwaliteit het meest kenmerken. Het aantal indicatoren kan variëren van alleen geurbelasting op geurgevoelige objecten tot meerdere milieukwaliteits- en gebruiksindicatoren (bij meer integrale gebiedsbenadering). Voor een ruimtelijke onderbouwing voor de geurverordening Wgv volstaat het te kijken naar de gewenste geursituatie .
Stap 15. Analyse van toekomstvarianten in relatie tot toekomstvisie
Nu is er in het proces opnieuw inzicht nodig in het effect van de Wgv op de lopende ontwikkelingen en op toekomstplannen. Welke invloed hebben de verschillende varianten op:
- de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen (geurgevoelige functies)
- het reconstructiegebied
- de ontwikkelingsruimte van de veehouderij
- de geurhinder bij geurgevoelige objecten
- de overbelaste situaties
- de buurgemeenten
De uiteindelijke vraag is: welke variant is optimaal voor de gewenste ontwikkelingen? Let wel, het oplossen van sommige probleemsituaties is op individueel bedrijfsniveau mogelijk. Bijvoorbeeld door geuremissiebeperkende maatregelen. Voor zulke situaties is het niet nodig een verordening op te stellen.
Stap 16. Vastleggen afwegingen en bestuurlijke keuzes in gebiedsvisie
De uiteindelijke keuzes en de gemaakte afwegingen legt de gemeente vast in de gebiedsvisie. Voor het opstellen gelden op zich geen procedures (tenzij de gebiedsvisie wordt opgenomen in een ander plan, zie stap 8). Het is belangrijk goed te motiveren hoe tot de gemaakte keuzes is gekomen. Daarbij zijn de criteria van artikel 8 Wgv essentieel (zie paragraaf 4.4).
De rechter kan de motivering toetsen, zie bijvoorbeeld ABRvS, 201505600/1/A1, 23 maart 2016, Leudal.