Geuremissiefactoren

Varkens buitenDe Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Dit heeft met de systematiek van de Wgv te maken. Voor dieren met geuremissiefactoren gelden waarden voor geurbelasting (en minimumafstanden voor (voormalige) bedrijfswoningen bij andere veehouderijen). Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden alleen minimumafstanden.

Regeling geurhinder en veehouderij

De meeste diercategorieën hebben geuremissiefactoren, die u vindt in bijlage 1 van de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Een integraal overzicht van alle emissiefactoren (voor geur, ammoniak en fijnstof) staat op de pagina Overzicht van alle stalbeschrijvingen. Voor de overige diercategorieën gelden vaste minimumafstanden.

Dieren met geuremissiefactoren

Voor de meeste diercategorieën staan er dus geuremissiefactoren in bijlage 1 van de Rgv. Deze zijn uitgedrukt in het aantal odour units per seconde per dier. Voor deze diercategorieën beoordeelt u de geurhinder met artikel 3 Wgv. Dat houdt in:

Nageschakelde techniek

Bij additionele (= nageschakelde) technieken voor mestbewerking en mestopslag E 6 zijn er geen geuremissiefactoren. Uit een uitspraak van Rechtbank Gelderland, AWB 14/3791, 14/3792, 14/3793 en 14/3805, 29 oktober 2015, Bronckhorst, blijkt dat rekening gehouden moet worden met de geur van een nageschakelde techniek, ook al staat er geen emissiefactor in de Rgv. Men kan er niet van uitgaan dat de geur van deze techniek is verdisconteerd in de factor van het toegepaste huisvestingssysteem dat in de Rgv is opgenomen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit eerder soortgelijke redeneing gevolgd voor een mestdroging die buiten de stal lag, maar volgens de gemeente erg leek op een nageschakelde techniek binnen de stal.

Dieren zonder geuremissiefactoren

Voor een aantal diercategorieën heeft de wetgever geen geuremissiefactor vastgesteld. Voor pelsdieren (nertsen en vossen) staan de minimumafstanden in bijlage 2 Rgv. En voor een aantal soorten rundvee (A1, A2, A3 en A7) en de restcategorie 'overige landbouwhuisdieren' (M1), waaronder onder andere de paarden vallen, staan in bijlage 1 de woorden 'niet vastgesteld'. Voor deze diercategorieën gelden de minimumafstanden van artikel 4 Wgv.

Dieren met én dieren zonder geuremissiefactoren - aparte beoordeling

Als een veehouder én dieren met geuremissiefactor (zoals varkens) én dieren zonder geuremissiefactor (zoals melkrundvee) aanvraagt, dan moet u beide los van elkaar beoordelen. Beide diercategorieën moeten voldoen aan de eisen. Daardoor kan het voorkomen dat een veehouder bijvoorbeeld niet meer kan uitbreiden met melkrundvee, maar wel met varkens - of andersom.

Gevel-tot-gevelafstand voor alle dieren

Voor alle dieren (met of zonder geuremissiefactoren) geldt een aanvullende beoordeling van artikel 5 Wgv. Het gaat hier om de afstand van de gevel van de stal tot de gevel van het dichtstbijzijnde geurgevoelige object.

Activiteitenbesluit

Het Activiteitenbesluit volgt in paragraaf 3.5.8 dezelfde lijn als de Wgv. Het Activiteitenbesluit bevat dus ook voorschriften voor het houden van dieren met geuremissiefactoren en het houden van dieren zonder geuremissiefactoren. Behalve voor pelsdieren: op grond van categorie 8.3 onder l van het Besluit omgevingsrecht moeten pelsdierhouders altijd een omgevingsvergunning milieu hebben. De geurvoorschriften van paragraaf 3.5.8 Activiteitenbesluit zijn dus nooit van toepassing op pelsdierhouderijen.