Geurhinder en Beste Beschikbare Technieken (BBT)
Het bevoegd gezag moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning milieu toetsen aan de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Dit staat in artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
U moet bij het bepalen van BBT rekening houden met voorzienbare kosten en baten van maatregelen en daarnaast onder andere in de BBT-afweging betrekken:
(f) de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies
(g) de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen
(h) de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen.
Dit staat in artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht.
Voor type C-bedrijven, die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben, gaat de BBT-afweging met de omgevingsvergunning milieu. Bij type B-bedrijven, die geen omgevingsvergunning milieu nodig hebben, is het uitgangspunt dat de wetgever het voldoen aan BBT regelt met het Activiteitenbesluit.
BBT
Het Besluit emissiearme huisvesting vult BBT in voor ammoniak en fijnstof bij huisvestingssystemen in dierenverblijven. Het besluit bevat maximale emissiewaarden. Een huisvestingssysteem moet in ieder geval voldoen aan deze maximale emissiewaarden.
Geur en BBT
Het bevoegd gezag moet daarnaast de aard, de gevolgen en de omvang van de geuremissie beoordelen. De wetgever heeft geen maximale emissiegrenswaarden voor geur vastgesteld. Met artikel 2 lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) kunt u als bevoegd gezag voorschriften in de vergunning opnemen voor de geuremissie van dierenverblijven, als dit nodig is vanwege BBT. Want hoewel de Wgv en het toepassen van BBT aparte toetsingskaders zijn, is er wel wederzijdse beïnvloeding.
Bij elke beslissing op een aanvraag zult u steeds moeten motiveren of het aangevraagde stalsysteem BBT is, gelet op de geuremissie en de lokale geurhindersituatie. Ook kunt u in het kader van de BBT-afweging eisen stellen aan de bedrijfsvoering van de veehouderij.
Zie ook: aanpak overbelaste situaties.
Jurisprudentie
ABRvS, 201505848/1/A4, 17 februari 2016, Zuid-Holland.
"2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de omgevingsvergunning vanwege ernstige geuroverlast moest worden geweigerd. Daartoe voert hij aan, zo heeft hij ter zitting verduidelijkt, dat ondanks dat aan de in de Wet geurhinder en veehouderij gestelde eisen wordt voldaan, met het oog op toepassing van de beste beschikbare technieken voorschriften hadden moeten worden gesteld ter reductie van de geuremissie.
2.1. De voorzieningenrechter heeft onbestreden overwogen dat, nu wordt voldaan aan artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij, er in dat opzicht geen wettelijke grond bestaat de omgevingsvergunning te weigeren in verband met geurhinder. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in de inrichting in de vergunde situatie technieken worden toegepast die een grotere reductie van de geuremissie meebrengen dan zou worden bereikt met toepassing van de technieken die voldoen aan de eis van toepassing van de beste beschikbare technieken. Er bestaat geen grond om aan de juistheid van dit standpunt te twijfelen."
ABRvS, 200804185/1, 1 juli 2009, Eemland.
"2.3.3. Het Besluit huisvesting is een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Bij het ontbreken van overgangsrecht, is het Besluit huisvesting van toepassing op elk besluit dat na 1 april 2008 wordt genomen.
In het Besluit huisvesting zijn in het belang van de bescherming van het milieu algemeen geldende regels gesteld over de toegestane ammoniakemissie van stallen. Dit brengt mee dat bij vergunningverlening, overeenkomstig artikel 8.9 van de Wet milieubeheer, moet worden getoetst of geen strijd zal ontstaan met deze algemene regels. Het brengt verder mee dat een individuele toets aan het uit artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer voortvloeiende vereiste dat de toegestane ammoniakemissie moet overeenkomen met toepassing van de beste beschikbare technieken, niet meer plaats vindt in zoverre het gaat om het gebruik van huisvestingssystemen waarvoor in bijlage 1 bij Besluit huisvesting maximale emissiewaarden zijn gesteld. Die beoordeling ligt gezien het bepaalde in artikel 8.40, derde lid, van het Besluit huisvesting dan reeds besloten in het Besluit huisvesting.
2.3.4. Het vorenstaande laat onverlet dat op grond van artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer getoetst dient te worden of wat betreft geuremissie het desbetreffende huisvestingsysteem voldoet aan het vereiste dat de beste beschikbare technieken worden toegepast. In dit verband acht de Afdeling van belang dat uit de toelichting bij het Besluit huisvesting (Stb. 2005, 657, blz. 15 en 16) blijkt dat de in bijlage 1 gestelde maximale emissiewaarden zijn gebaseerd op een uitgebreide beoordeling van de vraag welke van de in de bedrijfstak gangbare en toepasbare huisvestingsystemen kunnen worden beschouwd als een beste beschikbare techniek. Wanneer aan de maximale emissiewaarde wordt voldaan, moet daarom het huisvestingsysteem worden geacht te behoren tot de bij het opstellen van het Besluit huisvesting als beste beschikbare techniek geïdentificeerde huisvestingsystemen. Dit brengt mee dat het bevoegd gezag er bij het verlenen van een vergunning voor een veehouderij van moet uitgaan dat wanneer de huisvestingsystemen waarop het Besluit huisvesting van toepassing is voldoen aan de in deze algemene maatregel van bestuur gestelde eisen, tevens wordt voldaan aan het vereiste dat de geuremissie van het huisvestingsysteem moet overeenkomen met toepassing van de beste beschikbare technieken."
Deze uitspraak wordt vaak aangehaald, bijvoorbeeld in 201302548/1/A4.