Eisen aan de bedrijfsvoering
Het bevoegd gezag kan na de BBT-afweging eisen stellen aan de bedrijfsvoering van een veehouderij. De bedrijfsvoering heeft namelijk grote invloed op de emissies vanuit de dierenverblijven - ook op de geuremissie. De geuremissiefactoren gaan uit van gemiddelde situaties. In individuele situaties kan de emissie groter of kleiner zijn. Een overbelaste situatie kan aanleiding zijn om een strengere BBT-afweging te maken.
Voorschriften over de bedrijfsvoering zijn bijvoorbeeld:
- gesloten houden van ramen en deuren
- zorgen dat putdeksels in goede staat zijn
- pompen van drijfmest beperken tot specifieke tijdstippen
- bepalen dat een putdeksel goed afsluit (als blijkt dat dit niet het geval is)
In situaties waar de waarde voor de geurbelasting niet wordt overschreden, maar waar structurele klachten over geur zijn, kan het zinvol zijn in overleg met de veehouder te kijken of de bedrijfsvoering misschien een oorzaak is.
In een overbelaste situatie kan het zijn de voorschriften over bedrijfsvoering niet genoeg helpen. Dan is het zaak om van de lokale omstandigheden naar een oplossing te zoeken. Bijvoorbeeld naar de mogelijkheid om geurbronnen (zoals een mestopslag of een geparkeerde mestkar) te verplaatsen.
Als blijkt dat er sprake is van ontoelaatbare hinder, kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning milieu (deels) intrekken (artikel 2.33 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Als de geurvoorschriften van artikel 3.115 Activiteitenbesluit en verder van toepassing zijn, zal het bevoegd gezag hierop moeten handhaven. Weigeren of intrekken van de melding is niet mogelijk en de veehouderij wordt er ook niet vergunningplichtig door. Meer hierover leest u in Handhaven bij niet voldoen geur- en ammoniakvoorschriften van Activiteitenbesluit.
Stalbeschrijvingen (leaflets) bevatten eisen voor de bedrijfsvoering, die behalve de ammoniakemissie ook de geuremissie kunnen beperken. De veehouder moet voldoen aan de eisen van de stalbeschrijving (artikel 3.123 Activiteitenbesluit).