Omgevingscategorieën

Hier vindt u de letterlijke tekst over de omgevingscategorieën van bijlage 6 van de voormalige Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985. De voormalige Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 gold niet voor de indeling in omgevingscategorieën. In plaats daarvan gold de categorie-indeling van deze bijlage 6.

Tegenwoordig staat de geurbeoordeling voor omgevingsvergunningen milieu aan veehouderijen in de Wet geurhinder en veehouderij. Voor veehouderijen die geen omgevingsvergunning milieu nodig hebben, gaat de beoordeling van geur van dierenverblijven met het Activiteitenbesluit.

Letterlijke tekst van Bijlage 6 van de Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985

"Bij het onderzoek of al dan niet een hinderwetvergunning kan worden verleend, zal worden beoordeeld of door de inrichting gevaar, schade of hinder van ernstige aard zal worden veroorzaakt. Bij de intensieve veehouderij zal dit onderzoek zich voornamelijk toespitsen op hinder voor de omgeving.
Uiteraard speelt bij de beoordeling de soort en het aantal dieren een belangrijke rol. Als basis voor de beoordeling van de mogelijke hinder is het mestvarken gekozen. De in bijlage 7 vermelde omrekeningstabel wordt hierbij gebruikt.

Bij meerdere diersoorten op het bedrijf dient door optelling het totaal aantal te worden verkregen. Bij uitbreiding dient het aantal eenheden van de bestaande inrichting bij die van de voorgenomen uitbreiding te worden opgeteld.

Naast de productie van de stank veroorzakende componenten dient de mate van hinder voor omwonenden, die aanvaardbaar wordt geacht, te worden uitgedrukt. Deze hindergrens is een subjectieve aangelegenheid die niet objectief is vast te stelten. Op basis van een gemiddelde ervaringssituatie is gekozen voor een praktische indeling in vier categorieën voor omwonenden waarvoor het aanvaardbaarheidsniveau duidelijk verschillend is. De omschrijving van de vier categorieën is hieronder weergegeven.

Categorie l: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen:

  1. de bebouwde kom
  2. stankgevoelige objecten (ziekenhuizen, sanatorium, internaat, etc.)
  3. objecten voor verblijfsrecreatie (bungalowpark, camping, etc.) *

Categorie II: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen:

  1. niet-agrarische bebouwing, geconcentreerd in lintbebouwing buiten de bebouwde kom, langs wegen, vaarten, dijken e.d.
  2. meerdere verspreid liggende niet-agrarische bebouwingen die aan het desbetreffende buitengebied een bepaalde woonfunctie verlenen
  3. objecten voor dag recreatie (zwembaden, speeltuinen, etc.)

Categorie III: In de directe omgeving van het bedrijf is gelegen:

een enkele niet-agrarische bebouwing in het buitengebied

Categorie IV: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen:

andere agrarische bedrijven

Om te komen tot de juiste bepaling van de soort omgeving waarin de inrichting is gelegen, dient van "buiten naar binnen" te worden gewerkt. Ongeacht de ligging van het bedrijf wordt in eerste instantie de minimum afstand van categorie l toegepast. Als in de nu afgebakende omgeving geen "bebouwing" voorkomt als weergegeven in categorie l, wordt de minimum afstand van categorie II toegepast en wordt deze procedure herhaald.

* Uitgezonderd de verblijfsrecreatie op kampeerboerderijen."