Afstandsmeting onder de voormalige Richtlijn 1996

Vraag

Hoe ging de afstandsmeting onder de voormalige Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996?

Antwoord

Richtlijn of Brochure

Onder de Brochure 1985 ging dat door door de kortste afstand van de gevel van de stal te meten tot de gevel van het gevoelige object. Pogingen om niet vanaf de gevel te meten, maar vanaf het punt waar de geur daadwerkelijk naar buiten kwam (ventilatoruitlaat, deur of raam), wees de Afdeling vrijwel altijd af.

De Richtlijn 1996 opende de mogelijkheid om de afstand te meten vanaf het emissiepunt van de stal. Bij een mechanisch geventileerde stal was dit de dichtstbijzijnde ventilatoruitlaat - mits deze onderdeel was van de stal. Bij een natuurlijk geventileerde stal was dit de dichtstbijzijnde ventilatie-uitlaat (stalopening). Waren er bij een mechanisch geventileerde stal grote ventilatieverliezen door andere openingen, dan was de beoordeling dezelfde als bij een natuurlijk geventileerde stal.

De Afdeling heeft deze afstandsmeten geaccepteerd (ABRvS d.d. 25 mei 1998, nr. E03.97.0870, JM1998/98). De Afdeling motiveerde dit door te stellen dat niet was gebleken dat deze wijze van afstandsmeting tussen emissie- en immissiepunt getuigde van onjuiste milieutechnische inzichten. Als er grote lekverliezen optraden, bijvoorbeeld doordat een bepaalde deur veelvuldig open kan gaan, dan gold de uitgang van de mechanische ventilator niet als emissiepunt (ABRvS d.d. 18 september 2002, 200106012/1).

Emissiepuntverplaatsing

Volgens de Richtlijn 1996 moest een mechanisch emissiepunt onderdeel van de stal uitmaken. De veehouder mocht het emissiepunt wel verplaaten.

Kortste afstand

Bij het bepalen van de afstand tot een stankgevoelig object gold onder de Richtlijn 1996 voor de beoordeling van de individuele stankhinder van de hele inrichting de kortste afstand van het emissiepunt tot het gevoelige object.
Als een bedrijf één stal had op korte afstand van een stankgevoelig object en overige stallen op grotere afstand, dan ging de afstandsmeting (die op basis van het totale aantal mve was berekend) vanaf de dichtstbijzijnde stal (ABRvS d.d. 12 maart 1999, nr. E03.98.0354, JM 1999/124).

Voor stallen met dieren waarvoor vaste afstanden golden, was onder de Brochure 1985 een afzonderlijke beoordeling van de vaste afstanden voor elke stal nodig. De Richtlijn 1996 had het daarentegen over de kortste afstand van het emissiepunt.

Het lijkt erop dat dit laatste ook het uitgangspunt was voor stallen waarin met dieren met vaste afstanden en met dieren zonder afstanden. In de uitspraak van ABRvS 200408462/1, 23 mei 2005 gaf de Afdeling namelijk aan dat alleen een bijzondere omstandigheid (zoals de onderlinge afstand van 205 meter tussen beiden stallen) een afwijking van de Richtlijn rechtvaardigde - door toepassing van een aparte beoordeling van twee jongveestallen. De kortste afstand op grond van de Richtlijn 1996 leek dus ook voor deze vaste afstandsdieren uitgangspunt te zijn.

Onduidelijk was in hoeverre er een onderscheid tussen de verschillende diercategorieën nodig was. Waarschijnlijk wel een onderscheid tussen hoofdcategorieën dieren. In de uitspraak ABRvS, 200105352/2, 20 november 2002, Ermelo, mocht de veehouder uitbreiden in paarden, hoewel de overbelasting plaatsvond door rundvee. Maar hij mocht niet uitbreiden in jongvee, omdat de melkkoeien (zelfde diercategorie) al voor een overbelaste situatie zorgden.

In de uitspraak ABRvS, 200408898/1, 15 juni 2005, Gulpen-Wittem, mocht oprichting van een paardenhouderij op meer dan 50 meter afstand van een categorie III woning , hoewel er ook nog 5 stuks rundvee op te korte afstand stonden. Dit rundvee viel eerder al onder de werkingssfeer van het voormalige Besluit melkrundvee en het aantal ging zelf terug van 30 naar 5 stuks.

Clusters van stallen

Een andere uitspraak deed de Afdeling voor situaties, waarin stallen van één inrichting verder uit elkaar lagen. Verder uit elkaar was: 140 meter of meer. Het bevoegde gezag kon voor de individuele én de cumulatieve stankhinder de de (clusters van) stallen beoordelen als twee aparte inrichtingen (ABRvS d.d. 29 januari 1999, nr. E03.96.1200, JM 1999/123). Als de afstand tussen de stallen minder was dan circa 140 meter was een aparte beoordeling niet mogelijk (ABRvS d.d. 12 maart 1999, nr. E03.98.0354 (JM 1999/124) en ABRvS d.d. 19 april 1999, nr. E03.97.0222, JM 1999/125).

Uitzonderingen

Voor nertsen en konijnen -beide dieren met vaste afstanden- was beoordelen van de afstand tot een geurgevoelig object vanuit één emissiepunt mogelijk( ABRvS, d.d. 14-01-2004, nr. 200303094/1). In dat geval viel het emissiepunt samen met dat van dieren met omrekeningsfactoren.

Voor de cumulatieve toetsing moest bevoegd gezag uitgaan van het middelpunt van de stallen, en NIET van het emissiepunt.

Deze afstandsmeting was anders dan voor bedrijven die onder een agrarische 8.40-AMvB vielen, zoals het voormalige Besluit akkerbouw of Besluit melkrundvee.



Brochure 1985

Brochure Veehouderij en Hinderwet 1985

Richtlijn 1996

Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996

ABRvS

Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State

JM

Jurisprudentie Milieurecht

mve

mestvarkeneenheid

AMvB

algemene maatregel van bestuur