200201181/1 Elburg

Onderwerp: Overbelaste situatie, dieren met vaste minimumafstanden en dieren met omrekeningsfactoren,  bestaande rechten, stankhinder

Inleiding:
Er is een revisievergunning verleend voor een veehouderij voor 50 stuks melkvee, 20 stuks vrouwelijk jongvee, 4 vleesstieren en 4 paarden.  Appellanten vrezen voor stankhinder nu de afstand tot de dichtstbijgelegen woning slechts 16 meter is.

Afdeling:
Het vergunde veebestand komt overeen met 4 mestvarkeneenheden. Op 16 meter van het emissiepunt is een categorie II object (woning) gelegen. Op grond van de Richtlijn 1996 zou 100 meter moeten worden aangehouden.  Het aantal mestvarkeneenheden neemt niet toe ten opzichte van bestaande rechten op grond van eerder verleende vergunningen. Ook de afstand van het emissiepunt blijft gelijk. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd vindt de Afdeling verder geen grond voor het oordeel dat de aan de vergunning verbonden voorschriften zouden moeten worden aangescherpt dan wel de vergunning geheel of gedeeltelijk zou moeten worden geweigerd.

(Redactionele opmerking: 4 mestvarkeneenheden op 16 meter wordt in dit geval dus niet ontoelaatbaar geacht).

Onderwerp: minimumafstanden, paarden, stankhinder

Inleiding:
Verder worden er met de revisievergunning vier paarden die op grond van bestaande rechten mochten worden gehouden, binnen een ander deel van de inrichting gehuisvest. De stalling voor paarden (de paardenboxen) komt aan de achterzijde van een schuur. De afstand van de woning tot aan de paardenboxen is ruim 25 meter. In de voorschriften is bepaald dat op het terrein van de inrichting geen vaste mest mag worden opgeslagen of bewaard en de vaste mest moet na iedere werkgang direct uit de inrichting worden verwijderd.

Afdeling:
Gelet op de afstand tot de woning en het beperkt aantal paarden dat in de inrichting wordt gehouden en in aanmerking genomen de aan de vergunning verbonden voorschriften is de Afdeling van oordeel dat de vergunning voor het houden van paarden niet behoefde te worden geweigerd dan wel dat geen aanleiding bestond aan de vergunning nadere voorschriften te verbinden.