200105230/1 Vlist
Onderwerp: minimumafstanden, paarden, stankhinder
Inleiding:
Een vergunning is geweigerd voor paardenstallen op 10 meter afstand van een woning van derden. De vraag is of verweerders hiertoe hebben kunnen besluiten.
Afdeling:
Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld, en daarbij hebben zij aansluiting gezocht bij de Richtlijn 1996, dat ongeacht het aantal te houden paarden hoe dan ook een minimale afstand van 100 respectievelijk 50 meter dient te worden aangehouden van de inrichting tot het dichtstbijgelegen stankgevoelige object indien dat object is gelegen in omgevingscategorie I of II respectievelijk III of IV als bedoeld in de Brochure 1985. Verweerders hebben zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het door hen gekozen beschermingsniveau nodig is en zij hebben dan ook, nu de inrichting - gelet op de afstand van ongeveer 10 meter van de paardenstallen tot de dichtstbijgelegen burgerwoning van derden, welke is gelegen in omgevingscategorie III als bedoeld in de Brochure 1985- daaraan niet kan voldoen, de vergunning op goede gronden geweigerd in verband met de van de inrichting te duchten stankhinder.