200100485/1 Zeevang
Onderwerp: minimumafstanden, paarden, stankhinder
Inleiding:
Aan de orde is de vraag hoe stankhinder van paarden moet worden beoordeeld.
Voorzitter:
De Voorzitter stelt vast dat in bijlage 2 van de Richtlijn 1996 voor inrichtingen waar paarden worden gehouden geen vaste afstanden worden aanbevolen ter beperking van stankhinder.
De stal waar de paarden gehuisvest worden bevindt zich op 20 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning van derden. De afstand vanaf het emissiepunt tot deze woning bedraagt circa 30 meter. Omdat het emissiepunt zich op 8 meter hoogte bevindt, acht de Voorzitter het standpunt van verweerders dat door verwaaiing de concentratie van de stank verder zal afnemen, niet onaannemelijk. Gelet hierop, alsmede op de ervaringen die zijn opgedaan met soortgelijke bedrijven in vergelijkbare situaties, is de Voorzitter van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat voor onaanvaardbare stankhinder niet behoeft te worden gevreesd.