E03.97.0115 Breda
Onderwerp: Categorie-indeling, Richtlijn 1996 versus Brochure 1985, stankhinder
Inleiding:
Er is een revisievergunning verleend voor een varkenshouderij voor de bouw van Groen Label-stallen en een uitbreiding van het aantal dieren. Aan de orde is welke categorie-indeling van de omgeving moet worden gehanteerd: die van de Richtlijn 1996 of die van de Brochure 1985.
Afdeling:
De Afdeling accepteert de indeling van omgevingscategorieën van de Richtlijn 1996 niet. Een belangrijk verschil tussen de Richtlijn 1996 en de Brochure 1985 bestaat in een gewijzigde beschrijving van de omgevingscategorieën. Deze wijziging houdt in dat de verschillende woonomgevingen ten opzichte van de Brochure 1985 zijn gedaald in de beschermingsrangorde. Zo wordt in dit geval de omgeving van de inrichting door verweerders overeenkomstig de Richtlijn 1996 aangemerkt als categorie IV. Onder de Brochure 1985 zouden verweerders de situatie als een categorie III-situatie hebben beschouwd.
" Bedoelde verschuiving houdt derhalve in dat verweerders, door de Richtlijn tot uitgangspunt te nemen bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van stankhinder van veehouderijen, de hun toekomende beoordelingsvrijheid op een andere wijze dan voorheen hebben ingevuld. Op zich zijn verweerders daartoe bevoegd, maar hiervoor moet wel een voldoende motivering worden gegeven, bezien in het licht van de artikelen 8.10, eerste lid, en 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer.
In de Richtlijn, noch in het bestreden besluit, is deze verandering gemotiveerd. In de aanbiedingsbrief van de Richtlijn wordt in dit verband slechts vermeld dat de aanleiding van de aanpassing erin was gelegen dat de knelpunten, die met name bij de uitvoering van het ammoniakbeleid bleken te bestaan, moesten worden opgelost en dat met de Richtlijn uitvoering is gegeven aan een door de Tweede Kamer aangenomen motie, waarin is gevraagd de brochure zodanig te herzien dat de door het stankbeleid veroorzaakte onbedoelde blokkering van de dynamiek in de varkenssector wordt weggenomen. Ter zitting is in dit verband van de zijde van de Minister van VROM betoogd dat er van mag worden uitgegaan dat sprake is van een verschuiving van het normatieve oordeel over de aanvaardbaarheid van stankhinder door veehouderijen. Deze motivering acht de Afdeling onvoldoende draagkrachtig.
De Afdeling heeft bij dit oordeel doorslaggevend gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de beweerde verschuiving van het normatieve oordeel over de aanvaardbaarheid van de stankhinder niet steunt op enig onderzoek, zoals dat, blijkens de stukken, wel was ten grondslag gelegd aan de in bijlage 6 van de brochure opgenomen indeling van de omgevingscategorieën. Dit leidt ertoe dat niet kan worden beoordeeld of de gekozen categorie-indeling blijft binnen de beoordelingsvrijheid die het bevoegd gezag bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen toekomt en, zo dat het geval is, of verweerders zich daarbij in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de categorie-indeling tot uitgangspunt voor vergunningverlening kon worden genomen."
Onderwerp: Omrekenfactoren van de Richtlijn 1996, stankhinder, mestvarkeneenheden
Inleiding:
Aan de orde is de vraag welke omrekeningsfactoren moeten worden gehanteerd: die van de Richtlijn 1996 of die van de Brochure 1985.
Afdeling:
"Wat betreft de door verweerders gehanteerde omrekeningsfactoren uit bijlage 1 van de richtlijn overweegt de Afdeling het volgende. De lijst van omrekeningsfactoren in de Richtlijn is ten opzichte van de brochure voornamelijk uitgebreid met omrekeningsfactoren voor het berekenen van de stankemissie vanuit zogeheten Groen Label-stallen en is thans beter afgestemd op de emissiefactoren van de Uitvoeringsregeling ammoniak en veehouderij. Van de zijde van de Minister van VROM is ter zitting verklaard - en verweerders hebben zich hierbij aangesloten- dat de omrekeningsfactoren in bijlage 1 van de Richtlijn zijn gebaseerd op de aanname dat er een verband bestaat tussen de reductie van ammoniakemissie en stankemissie en voorts op een voorzichtige deskundige schatting van de werking van Groen Label-stallen bij het terugdringen van stankhinder. In dit verband is er bij het vaststellen van de omrekeningsfactoren voorshands van uitgegaan dat de werking van Groen Label-stallen bij het terugdringen van stankhinder niet meer dan 70% bedraagt ten opzichte van de werking bij het terugdringen van de ammoniakemissie. Als tweede randvoorwaarde is het uitgangspunt gehanteerd dat de omrekeningsfactor voor Groen Label-stallen in geen geval meer dan twee maal zoveel dieren mag toestaan dan de omrekeningsfactor voor traditioneel uitgevoerde stallen. Wanneer het nog in uitvoering zijnde meetprogramma voor emissie-arme stallen is voltooid, zullen de omrekeningsfactoren naar verwachting in een voor veehouderijen gunstige zin kunnen worden aangepast.
Gelet op vorenstaande kunnen de in de bijlage 1 van de Richtlijn genoemde omrekeningsfactoren worden aanvaard als de meest recente milieutechnische inzichten en hebben verweerders terecht de stankemissie van de inrichting bepaald met behulp van de in deze bijlage van de Richtlijn opgenomen omrekeningsfactoren."
Onderwerp: Dierplaatsen versus dieren
Inleiding:
Ook aan bod komt de vraag of moet worden uitgegaan van het aantal dierplaatsen of van het aantal dieren.
Afdeling:
"Dat verweerders het totale aantal mestvarkeneenheden hebben bepaald aan de hand van het aantal in de inrichting aanwezige dieren in plaats van dierplaatsen, acht de Afdeling niet onjuist. Momenteel is er immers (nog) geen methode voor de bepaling van het aantal in een inrichting aanwezige dierplaatsen voorhanden. Zolang een dergelijke methode ontbreekt, dient naar het oordeel van de Afdeling voor de bepaling van het aantal mestvarkeneenheden met behulp van de in bijlage 1 van de Richtlijn opgenomen tabel met omrekeningsfactoren dan ook te worden uitgegaan van het aantal aangevraagde of vergunde dieren en niet van het aantal dierplaatsen."
Onderwerp: Begrip inrichting, voorschriften, uitrijden mest, begrenzing, landerijen, bindingen
Inleiding:
Tot slot komt aan de orde of er voorschriften mogen worden gesteld voor het uitrijden van mest.
Afdeling:
De Afdeling is van oordeel dat het stellen van voorschriften aangaande het uitrijden van mest op niet tot de inrichting behorende gronden de mogelijkheden van de Wet milieubeheer te buiten gaat.
(Redactionele opmerking: dit is de eerste uitspraak waarin de Afdeling een aantal onderdelen van de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 buiten spel heeft gezet. Dit is later nog herhaald.)