Bescherming woning vóór inwerkingtreding Wet plattelandswoning
In ABRvS nr. 201109822/1/R3 van 24 juli 2013, Someren, ging het om de situatie dat de Wet plattelandswoningen bij het vaststellen van het bestemmingsplan nog niet in werking was getreden. Een bedrijfswoning krijgt de bestemming plattelandswoning: de gemeente had deze bedrijfswoning (aan de [locatie 5]) herbestemd als plattelandswoning. Deze woning maakte deel uit van de intensieve veehouderij van [appellant sub 3] en [belanghebbende A].
De rechter oordeelde dat deze woning geen bescherming kreeg, omdat de woning planologisch deel uitmaakte van de inrichting - ook woonde er feitelijk een burger in. "6.3.4. Over de te verwachten geurhinder als gevolg van die inrichting ter plaatse van de woning aan de [locatie 5] overweegt de Afdeling als volgt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 in zaak nr. 200806627/1/H1 wordt overwogen dat uit de bewoordingen en de strekking van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) volgt dat alleen geurgevoelige objecten die geen onderdeel uitmaken van een inrichting voor bescherming ten opzichte van die inrichting in aanmerking komen.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 20 april 2011 in zaak nr. 201007899/1/H1, overweegt de Afdeling voorts dat de aanduiding als plattelandswoning niet met zich brengt dat de woning aan de [locatie 5] moet worden aangemerkt als burgerwoning. Deze agrarische bedrijfswoning blijft immers in planologisch opzicht deel uitmaken van het bijbehorende agrarische bedrijf. Ook gelet op artikel 4, lid 4.1, onder 6, van de planregels dient een woning met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" in het thans voorliggende bestemmingsplan planologisch te worden gelijkgesteld aan een bedrijfswoning.
De raad heeft zich in dit verband terecht op het standpunt gesteld dat deze agrarische bedrijfswoning, die op hetzelfde perceel staat als de intensieve veehouderij van [appellant sub 3] en [belanghebbende A] en als burgerwoning wordt gebruikt, geen bescherming toekomt op grond van de Wgv ten aanzien van die veehouderij en dat het gebruik van deze woning als burgerwoning de exploitatiemogelijkheden van die veehouderij niet belemmert."