Omgevingsvergunning of algemene regels?
In bijlage I, onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht (Bor) staat welke technieken om mest te bewerken of te verwerken leiden tot een vergunningplicht. Het Bor maakt daarbij onderscheid tussen bewerken en verwerken van dierlijke mest.
Voor het verwerken van dierlijke mest is bijna altijd een omgevingsvergunning milieu nodig. Het bewerken van mest leidt meestal niet tot een vergunningplicht.
Naast een omgevingsvergunning milieu kan een omgevingsvergunning bouwen nodig zijn. Daarnaast is meestal ook een omgevingsvergunning nodig voor het inpassen in het bestemmingsplan.
Verwerken van mest
Voor het verwerken van dierlijke mest is altijd een omgevingsvergunning milieu nodig. Een uitzondering hierop is het kleinschalig vergisten van alleen dierlijke mest (verwerkingscapaciteit maximaal 25.000 m3 per jaar). Dit staat in categorie 7.5 h van bijlage I, onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Voor het kleinschalig vergisten van alleen dierlijke mest staan voorschriften in het Activiteitenbesluit en is een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) voldoende. Een OBM is niet nodig als de activiteit deel uitmaakt van een IPPC-installatie. In dat geval moet de omgevingsvergunning milieu worden gewijzigd.
Bij het verwerken van mest past de ondernemer technieken of combinaties toe, die de aard en de hoedanigheid van de dierlijke mest wijzigen. Bijvoorbeeld:
- vergisten van mest
- composteren van mest
Let op: de Meststoffenwet gebruikt de term 'verwerken' in een andere betekenis. De Meststoffenwet heeft het over het verwerken van dierlijke mest als het 'buiten de markt voor mest wordt gehouden'. Manieren om dat te bereiken zijn bijvoorbeeld:
- exporteren van dierlijke mest
- vernietigen van dierlijke mest (verbranden of vergassen tot as)
Bewerken van mest
Het bewerken van mest leidt meestal niet tot een vergunningplicht. Het is afhankelijk van de techniek, die een bedrijf gaat toepassen om de mest te bewerken of een bedrijf een omgevingsvergunning milieu nodig heeft.
Het bewerken van mest is het behandelen van dierlijke mest zonder het product noemenswaardig te veranderen. Bijvoorbeeld: het mengen, roeren of homogeniseren van mest, het drogen van mest, het hygiëniseren van mest en het mechanisch scheiden van de mest in een dunne en een dikke fractie.
Voor het bewerken van dierlijke mest is niet altijd een omgevingsvergunning milieu nodig. Categorie 7.5 van bijlage I, onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft aan dat een omgevingsvergunning milieu nodig is voor:
- Het drogen van dierlijke mest als dat geen pluimveemest is
(categorie 7.5 e). - Het drogen van pluimveemest als dat geen onderdeelvan een huisvestingssysteem uitmaakt waarvoor met de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) een emissiefactor is vastgesteld
(categorie 7.5 f). - Het indampen van dunne mest of digestaat (categorie 7.5 g).
Voor de overige mestbewerkingstechnieken, zoals mest- en digestaatscheiding en het hygiëniseren van dierlijke mest is géén omgevingsvergunning milieu nodig op basis van het Bor. Een bedrijf wordt niet vergunningplichtig als men deze technieken gaat toepassen. Ook is een omgevingsvergunning milieu op basis van het Bor niet nodig voor ultrafiltratie, elektrodialyse of omgekeerde osmose om mineralen te concentreren en (helder) water af te scheiden. Deze technieken worden gezien als bewerking en maken de inrichting niet vergunningplichtig.
Let op: Bij het lozen van het vrijkomende water van ultrafiltratie, elektrodialyse of omgekeerde osmose op de bodem is individuele toestemming bij maatwerk (met reguliere procedure) nodig. Bij lozing op het oppervlaktewater een Waterwetvergunning (zie ook: Handboek Water - Lozen vanuit agrarische bedrijven).
Wanneer is het drogen van pluimveemest een onderdeel van huisvestingssysteem?
Een omgevingsvergunning milieu voor het drogen van pluimveemest is niet nodig als:
- het drogen van de mest onderdeel uitmaakt van een huisvestingssysteem, waarvoor een emissiefactor is vastgesteld.
Wat is nu 'onderdeel uitmaken van'?
Een voorbeeld van een huisvestingssysteem, waarvoor geldt dat het drogen een onderdeel is van het huisvestingssysteem, is BWL 2009.14 'Stal met verwarmingssysteem met (indirect gestookte) warmteheaters en ventilatoren'. Het drogen en verwarmen van de mest-/strooisellaag met warmteheaters en ventilatoren verlaagt de emissie van ammoniak bij dit stalsysteem.
Nageschakelde technieken (additionele technieken) beschouwt de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) ook als onderdeel van het huisvestingssysteem. Dit betekent dat een ondernemer, die een nageschakelde techniek gebruikt die opgenomen is in de bijlage van de Rav om pluimveemest te drogen (bijvoorbeeld een droogtunnel), géén omgevingsvergunning milieu nodig heeft op basis van het Bor vanwege het drogen van pluimveemest. Een type B-inrichting blijft dus een type B-inrichting als het bedrijf mest gaat drogen met een nageschakelde techniek, die opgenomen is in de bijlage van de Rav.
Let op: dit geldt zolang er geen andere wijzigingen plaatsvinden, behalve het plaatsen van de nageschakelde techniek voor het drogen van de pluimveemest. Anders kan een omgevingsvergunning milieu wel nodig zijn.
Zie ook: Type C-veehouderij: melden of wijzigen omgevingsvergunning milieu?