Afvalstoffenbeheer - algemeen

Doelmatig beheer van afvalstoffen

In hoofdstuk 10 (Afvalstoffen) van de Wet milieubeheer zijn regels opgenomen voor handelingen met afvalstoffen met het oog op een doelmatig beheer van afvalstoffen. De Minister stelt ten minste elke zes jaar een afvalbeheerplan vast. Dit is geregeld in titel 10.2 van de Wet milieubeheer. Het laatste vastgestelde afvalbeheerplan is het Landelijk afvalbeheerplan 2017-2029 (LAP3). In LAP3 staan sectorplannen waar het beleid voor de verschillende afvalstromen is uitgewerkt. Deze sectorplannen zijn het toetsingskader bij vergunningverlening aan afvalverwerkende bedrijven.

Wijziging artikel 10.1a Wet milieubeheer

Tot 1 januari 2019 was in artikel 10.1a van de Wet milieubeheer opgenomen dat hoofdstuk 10 (Afvalstoffen) niet van toepassing was op dierlijke mest (uitwerpselen), stro en ander natuurlijk, niet gevaarlijk landbouw- en bosbouwmateriaal. Per 1 januari 2019 is dit gewijzigd (Stb 2014, nr. 302). De artikelen 10.1, 10.2 en 10.54 en titel 10.2 gelden nu ook voor dierlijke mest (uitwerpselen), stro en ander natuurlijk, niet gevaarlijk landbouw- en bosbouwmateriaal.

In artikel 10.1 staan regels voor het zorgvuldig omgaan met afvalstoffen. In artikel 10.2 staat het verbod om afvalstoffen te verbranden, te storten of op of in de bodem brengen. In artikel 10.54 staat het verbod om gevaarlijke afvalstoffen buiten een inrichting nuttig toe te passen of te verwijden. Titel 10.2 (artikelen 10.3 t/m 10.14) geeft de eisen voor het afvalbeheer. Het bevoegd gezag moet rekening moet houden met het geldende afvalbeheerplan. Dit staat in artikel 10.14.

Landelijk afvalbeheerplan

In artikel 10.3 van de Wet milieubeheer staat dat de Minister in ieder geval elke zes jaar een afvalbeheerplan vaststelt. Het laatste vastgestelde afvalbeheerplan is het Landelijk afvalbeheerplan 2017-2029 (LAP3).

In LAP3 staan sectorplannen waar het beleid voor de verschillende afvalstromen is uitgewerkt. Deze sectorplannen zijn het toetsingskader bij vergunningverlening. Afwijken mag, maar alleen met een goede onderbouwing. Het LAP is opgesteld voor alle afvalstoffen waarop de Wet milieubeheer van toepassing is. Dit zijn ook de stoffen die zijn genoemd in artikel 10.1.a van de Wm, ook als deze ook onder andere wet- en regelgeving vallen.

In het Beleidskader LAP3, Deel D staan aspecten die van belang zijn voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit zijn:

De minimumstandaard

De minimumstandaard voor de verwerking van een bepaalde afvalstof of een categorie van afvalstoffen staat in het sectorplan. De minimumstandaard is bedoeld om te voorkomen dat afvalstoffen laagwaardiger worden verwerkt, dan wenselijk en mogelijk is. Het uitgangspunt is dat het bevoegd gezag geen omgevingsvergunning milieu verleent, wijzigt of verlengt voor het verwerken van afval op een manier die laagwaardiger is dan de in het LAP vastgestelde minimumstandaard. Voor meer informatie zie het Beleidskader LAP3, hoofdstuk D.2 ‘Minimumstandaard’.

Sectorplannen

Voor het covergisten van mest kunnen de volgende sectorplannen relevant zijn (niet limitatief):

  • Sectorplan 3 ‘Procesafhankelijk industrieel afval van productieprocessen’
  • Sectorplan 7 ‘Gescheiden ingezameld/afgegeven organisch bedrijfsafval’
  • Sectorplan 8 ‘Gescheiden ingezameld/afgegeven groenafval’

Voor mest bestaat geen sectorplan. Sectorplan 65 ‘Dierlijk afval’ richt zich uitsluitend op dierlijk afval dat vrijkomt bij de verwerking van (kadavers van) dieren. Dierlijke mest van veehouderijen valt hier niet onder (zie Beleidskader LAP3, onderdeel A 2.3 ‘Wettelijke Reikwijdte’).

De minimumstandaard voor de verwerking van afvalstoffen die vallen onder sectorplan 3 is recycling.

De minimumstandaard voor de verwerking van afvalstoffen die vallen onder sectorplan 7 (organisch bedrijfsafval) is:

  • composteren met het oog op recycling, of
  • vergisten met gebruik van het gevormde biogas als brandstof gevolgd door narijping. Narijping kan nacompostering of een andere vorm van aërobe droging zijn. Dit, met het oog op recycling van het digestaat

De minimumstandaard voor verwerking voor groenafval (sectorplan 8) is:

  • composteren met het oog op recycling als compost, of
  • vergisten met gebruik van het gevormde biogas als brandstof gevolgd door narijping. Narijping kan nacompostering of een andere vorm van aërobe droging zijn. Dit, met het oog op recycling van het digestaat

Inzet als brandstof t.b.v. levering van elektriciteit en/of warmte is ook toegestaan.

Wanneer iemand een eindproduct van vergisting aanbiedt, dat voldoet aan de omschrijving van bijlage Aa, onder IV van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet kan deze meststof vrij verhandeld worden. Narijping is in dat geval niet nodig.

A&V-beleid en AO/IC

In artikel 10.5 Wm staat dat bij het vaststellen van het LAP het vereist is dat afvalstoffen efficiënt en effectief worden beheerd. Het acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) speelt hierbij een belangrijke rol. Daarnaast is het systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) van belang. Dit systeem zorgt voor een effectief toezicht op het beheer van afvalstoffen.

In hoofdstuk D.3 van het LAP staan de uitgangspunten en minimumeisen voor het A&V-beleid. Daarnaast is in dit hoofdstuk het AO/IC uitgewerkt. In het A&V-beleid legt het bedrijf vast op welke manier de acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. In de AO/IC legt het bedrijf vast met welke maatregelen de relevante processen rondom afvalstoffen worden beheerst en geborgd. Het gaat dan om technische, administratieve en organisatorische maatregelen.

Categorie 28.4 en 28.5 Bor

De bepalingen voor het A&V-beleid en AO/IC zijn van toepassing op bedrijven die afvalstoffen op- en overslaan, nuttig toepassen of verwijderen en vallen onder categorie 28.4 en 28.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) of bedrijven die vallen onder het Besluit inzamelen afvalstoffen (BIA).

Bedrijven die meer dan 1.000 m3 covergistingsmaterialen of mest van buiten de inrichting als afvalstoffen opslaan vallen onder categorie 28.4. Ook bedrijven die 15.000 ton per jaar of meer afvalstoffen (mest en covergistingsmaterialen) van buiten de inrichting vergisten vallen onder categorie 28.4. Voor deze bedrijven is het A&V-beleid en AO/IC van toepassing. De gegevens in artikel 4.7 van de Regeling omgevingsrecht moeten onderdeel zijn van een aanvraag omgevingsvergunning. Bedrijven met een covergistingsinstallatie vallen niet onder het BIA.

Omgaan met de Eural

In de Regeling Europese afvalstoffenlijst (Eural) zijn circa 800 afvalstoffen benoemd en voorzien van afvalstofcodes. Ook is aangegeven wanneer een afvalstof gevaarlijk is. Met de Eural is het onderscheid tussen gevaarlijke en niet-gevaarlijke afvalstoffen in de Europese Unie geharmoniseerd. Het is dan ook de bedoeling dat de Eural door iedereen wordt gebruikt die met afvalstoffen te maken heeft, zoals primaire ontdoeners (bedrijven), afvalverwerkende bedrijven, overheden en toezichthoudende instanties.

Voor meer informatie over het omgaan met de Eural zie Beleidskader LAP3, hoofdstuk D.4.

Actualisatie van omgevingsvergunningen milieu

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 28 november 2017 het nieuwe Landelijk afvalbeheerplan (LAP3) vastgesteld. Omdat het LAP niet rechtstreeks bindend is, moet het bevoegd gezag beoordelen of de omgevingsvergunning voldoet aan LAP3. Dit is vooral van belang als de minimumstandaard voor een afvalstof is gewijzigd.

Op basis van artikel 2.31 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) moet het bevoegd gezag regelmatig controleren of de voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden nog toereikend zijn. Dit is van belang gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen op het vlak van de kwaliteit van het milieu.

Als vergunningen niet worden geactualiseerd, blijven oudere laagwaardige verwerkingstechnieken toegestaan. Om een gelijk speelveld voor bedrijven te bevorderen en de verwerking van afval in de praktijk steeds hoogwaardiger te maken, is het nodig dat vergunningen zo snel mogelijk na wijziging van het LAP worden geactualiseerd.

Voor het covergisten van mest kunnen de sectorplannen 3, 7 en 8 relevant zijn (niet limitatief) . De minimumstandaard in deze sectorplannen zijn in LAP3 gelijk aan de vastgestelde minimumstandaarden in LAP2.

Voor meer informatie over de actualisatie van vergunningen in relatie tot het LAP zie Beleidskader LAP3, hoofdstuk D.5.

Transport van afvalstoffen

In het LAP en de sectorplannen van het LAP is informatie opgenomen over (grensoverschrijdend) transport van afvalstoffen. Bij grensoverschrijdend transport van afvalstoffen gelden de Europese voorschriften voor het vervoer van afval, de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (de EVOA). De EVOA geldt niet voor transport van afvalstoffen tussen bedrijven in Nederland. Voor meer informatie over de verplichtingen bij grensoverschrijdend transport van afvalstoffen zie de website van EVOA en de sectorplannen van LAP3.

Voor afvaltransporten binnen Nederland gelden andere voorschriften en procedures dan bij afvaltransport over de grens. Voor informatie over binnenlands afvaltransport zie de website van het Landelijk meldpunt afvalstoffen (LMA). Voor bedrijven die binnen Nederland afval vervoeren, inzamelen, er in handelen en/of er in bemiddelen is een vermelding op de landelijke VIHB-lijst verplicht. Tijdens het transport van afvalstoffen moet, afgezien van een aantal uitzonderingen, altijd een vormvaste begeleidingsbrief aanwezig zijn. De begeleidingsbrief bevat informatie over de ontdoener, transporteur en de ontvanger. Daarnaast bevat de brief ook informatie over de afvalstof zelf en de voorgenomen verwerkingsmethode.