Veranderingen
Veranderen van de installatie
Voor veranderingen van de installatie zal bijna altijd een veranderingsvergunning nodig zijn. Het komt voor dat de vergunninghouder de installatie wijzigt zonder goed naar de gevolgen voor de bedrijfsvoering te kijken. Het is belangrijk dat mogelijke milieurisico’s zijn beoordeeld en de noodzakelijke maatregelen zijn getroffen.
Voorbeelden veranderingen
Een voorbeeld van een verandering is het verhogen van de vergistingsgasopbrengst door meer covergistingsmaterialen toe te voegen aan de vergister. Een hogere vergistingsgasproductie heeft gevolgen voor het hele systeem, bijvoorbeeld voor de capaciteit van de bufferopslag, de ontzwaveling en de warmtekrachtinstallatie. Als daar geen aandacht voor is, kan een verandering bijvoorbeeld leiden tot meer afblazen of affakkelen, slijtage, leidingbreuk of extra schuimvorming. Ook mag het digestaat bij meer dan 50% covergistingsmateriaal niet meer gebruikt worden als meststof. Voor dit soort veranderingen is dus altijd een veranderingsvergunning nodig.
Andere covergistingsmaterialen
Ook het toevoegen van andere covergistingsmaterialen dan in de vergunning staan, kan pas nadat hiervoor een veranderingsvergunning is verleend. Covergistingsmaterialen die (nog) niet in de vergunning staan, mogen niet zonder dat hiervoor een vergunning is verleend worden vergist.
Beleidsuitgangspunt
Het beleidsuitgangspunt is dat covergistingsmaterialen die niet zijn genoemd in bijlage Aa, onder IV van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet niet worden gebruikt. De initiatiefnemer moet eerst een verzoek doen om de stof aan bijlage Aa toe te voegen. Dit verzoek kan worden ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO ). Als de stof op bijlage Aa staat, kan de initiatiefnemer een omgevingsvergunning milieu hiervoor aanvragen (zie ook de paragraaf Afvalstoffenbeheer). Pas als deze vergunning is verleend, mag het covergistingsmateriaal aan de vergistingsinstallatie worden toegevoegd.