Toekomstige ontwikkelingen
Bij vergunningverlening in het kader van de Wabo (milieudeel) houdt het bevoegd gezag rekening met toekomstige ontwikkelingen. Dit volgt onder andere uit artikel 2.14, eerste lid, onder a 3e van de Wabo. De wijze waarop is vergelijkbaar met wat vroeger artikel 8.8 van de Wet milieubeheer regelde. De loop der jaren heeft voor veehouderijen de nodige jurisprudentie opgeleverd. Voor een overzicht van de jurisprudentie, zie de website van InfoMil (sectie luchtkwaliteit).
Het bevoegd gezag houdt niet met elke mogelijke ontwikkeling rekening. Een toekomstige ontwikkeling moet voldoende concreet zijn. Een voorontwerp bestemmingsplan is niet voldoende concreet, een verleende bouwvergunning wel. Stel dat de gemeente vlakbij een te vergunnen veehouderij een bouwvergunning voor een woning afgeeft. Dan moet de gemeente de gevolgen voor de luchtkwaliteit ook toetsen ter plaatse van die (nog) te bouwen woning.
Bij een ruimtelijk ordeningsbesluit moet het bevoegd gezag ook rekening houden met toekomstige ontwikkelingen. Daarbij moet het bevoegd gezag uitgaan van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Ook als de grondeigenaar die nog niet volledig benut. Denk bijvoorbeeld aan het bestemmen van een nieuw bouwblok voor een veehouderij. Hierbij moet het bevoegd gezag rekening houden met de mogelijke effecten van de toekomstige veehouderij op de omgeving.
Daarbij moet het bevoegd gezag dan niet alleen kijken naar de omgeving zoals die nu feitelijk aanwezig is. De situatie die op basis van het bestemmingsplan mogelijk is, blijkt eveneens relevant. In het dossier Ruimte staat meer informatie over de Ruimtelijke Ordening en het toetsen van plannen bij veehouderijen.