Geen gevolgen luchtkwaliteit
Als de activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd, geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft, kan de vergunning worden verleend.
Geen gevolgen luchtkwaliteit
Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning milieu is het in sommige gevallen op voorhand duidelijk dat er geen negatieve effecten op de luchtkwaliteit zijn. Bijvoorbeeld omdat de aangevraagde activiteit overduidelijk niet leidt tot meer fijnstof. Soms vraagt de veehouder bijvoorbeeld geen uitbreiding van de activiteiten aan. Of is de verandering zo beperkt in omvang dat deze geen effect op de luchtkwaliteit zal hebben. Dit blijkt ook uit de vaste jurisprudentie over dit onderwerp.
Voorbeelden van gevallen waarbij geen sprake is van negatieve effecten op de luchtkwaliteit zijn:
- Actualisatie van een vergunning, zonder dat de activiteiten uitbreiden.
- Veranderingen die geen effect hebben op de luchtkwaliteit, zoals het (ver)plaatsen van een olietank of werktuigenstalling.
- Het wisselen van dieren zonder toename van de emissie van fijnstof en zonder wijziging van emissiepunten, -hoogte e.d.
- Het overschakelen naar een huisvestingsysteem met een lagere fijnstof emissie.
Bij het wisselen van diersoorten is het nodig om het verschil in de fijnstof uitstoot te berekenen. In de andere voorbeelden kan het bevoegd gezag kwalitatief beschrijven dat de fijnstof uitstoot niet toeneemt, of zelfs afneemt. Een berekening is dan niet nodig.
Geen toename maar een bestaande overbelaste situatie (stand still)
Soms is er sprake van een bestaande overbelaste situatie, maar is er geen toename van negatieve effecten op de luchtkwaliteit. In dat geval wordt de vergunning niet op dit punt geweigerd.
Wel zullen er door economische en technische ontwikkelingen in de sector in de loop van de tijd maatregelen als BBT gaan gelden. Deze moeten dan bij een revisievergunning of een actualisatie worden meegenomen.