Hoe beoordeel ik ammoniak en geur van de opslag van vaste mest?

Vraag

Hoe gaat de beoordeling van ammoniak en geur van de opslag van vaste mest?

Antwoord

De beoordeling gaat met het Activiteitenbesluit of de omgevingsvergunning milieu. In beide gevallen gaan we ervan uit, dat deze mestopslag een inrichting in de zin van artikel 1.1 Wet milieubeer is. Anders geldt deze regelgeving niet.

Het Activiteitenbesluit geeft in paragraaf in paragraaf 3.4.5 "Opslaan van agrarische bedrijfsstoffen" de voorschriften voor het opslaan van vaste mest.

Deze voorschriften gelden niet als de agrariër meer dan 600 m3 vaste mest opslaat. Dan moeten de voorschriften in de omgevingsvergunning milieu staan (artikel 3.45 Activiteitenbesluit). Voor onder andere ammoniak en geur.

Ammoniak

In de meeste gevallen valt de opslag van mest niet onder een categorie van de Regeling ammoniak en veehouderij en is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) niet van toepassing. De beoordeling van de ammoniakemissie moet dan plaatsvinden met de Wet milieubeheer.

In een klein aantal gevallen is de Wav wel toetsingskader. De opslag van mest is in geval van pluimvee in een aantal gevallen onderdeel van het huisvestingssysteem. Dan is de ammoniakemissie meegenomen in de emissiefactor van het stalsysteem. In een aantal gevallen is sprake van een nageschakelde techniek (categorie E.6) en moet de ammoniakemissie worden opgeteld bij de ammoniakemissie van het huisvestingssysteem. Het Besluit huisvesting stelt een maximale emissiewaarde aan deze nageschakelde technieken. Zie de vraag en antwoord 'Besluit huisvesting: opslag van mest'.

Uitspraak ABRvS nr. E03.95.0848 van 18 juli 1996 (Denekamp), M&R 1997/75, ging over een zelfstandige opslagplaats voor vaste stromest. Het toetsingskader was de Hinderwet. De opslagplaats was gelegen in een mestoverschotgebied met een hoog ammoniak-achtergronddepositieniveau. Op 70 meter van de mestopslagplaats lag een voor verzuring gevoelig loofbos waarin tevens een bedreigde boomkikker huisde. Nu in deze ecologisch waardevolle omgeving door de ammoniakemissie van de opslagplaats de depositie toenam ten opzichte van de bestaande situatie, kon een toename van depositie niet zonder meer aanvaardbaar worden geacht, zeker nu gebleken was dat door het stellen van weinig ingrijpende voorschriften de toename goeddeels kon worden voorkomen.

Uitspraak ABRvS nr. E03.96.0323 van 26 september 2000 (Laarbeek) ging over een opslag van 80.000 m3 kippenmest. In deze vergunning was een voorschrift voor een maximale hoeveelheid ammoniakemissie opgenomen. Tevens waren er voorschriften aan de vergunning verbonden voor de analyse en bemonstering van de mest. Deze laatste voorschriften zijn door de Afdeling vernietigd. Wel bleek terecht een algemeen voorschrift voor een eenmalige onderzoeksverplichting te zijn opgelegd. Hierbij achtte de Afdeling het van belang dat er nog geen duidelijkheid bestond over de vraag of kon worden volstaan met het afdekken van de opgeslagen pluimveemest met een dekzeil van kunststoffolie.

Uit deze uitspraken blijkt dat zeker bij grotere hoeveelheden opgeslagen vaste mest rekening moet worden gehouden met de ammoniakemissie uit de opslag bij de beoordeling van een vergunningaanvraag indien de opslag dichtbij voor verzuring gevoelige natuur plaatsvindt. Het voorschrijven van het afdekken van de vaste mestopslag zou in bepaalde situaties in overweging genomen kunnen worden.

Geur

Voor geur is er voor de opslag van vaste mest geen beoordelingsmethodiek in wet- of regelgeving voor vergunningplichtige inrichtingen. De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is alleen van toepassing op dierenverblijven - en niet op de opslag van vaste mest.

Het ligt voor de hand om aan te sluiten bij paragraaf 3.4.5 van het Activiteitenbesluit. Hierin is een afstand van 50 meter en. 100 meter opgenomen tot geurgevoelige objecten. Deze afstanden worden als voldoende beschouwd om geurhinder te voorkomen.

Uit jurisprudentie is gebleken, dat niet zonder meer aangesloten mag worden bij de een AMvB. Een goede motivatie waarom tot die voorschriften of afstanden is gekomen, is noodzakelijk. In ABRvS nr. E03.96.0810 van 6 september 1998 (Loon op zand) ging het om het houden van geiten waarvoor een minimale afstand van 50 meter tot aan een woning cat. III moest worden aangehouden. Voor de opslag van vaste mest plus afdekking was een minimale afstand van 25 meter voorgeschreven, een en ander met verwijzing naar het Besluit melkrundveehouderijen. De Afdeling achtte dit echter in dit geval onvoldoende gemotiveerd.