E03.98.1443 Wisch
Onderwerp: Begrip inrichting, kleinschalig of hobbymatig gehouden dieren
Inleiding:
Verweerders hebben zich op het standpunt gesteld dat zij niet bevoegd waren tot het nemen van een besluit tot toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen. Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of hier inderdaad geen sprake is van een inrichting in de zin van de Wm.
Op het betreffende perceel worden door belanghebbende acht honden gehouden. Slechts een aantal van deze honden worden voor de fok ingezet. De honden worden voornamelijk op het terrein buiten het huis gehouden. Op dit terrein bevinden zich tien hokken met binnen- en buitenverblijf en daarnaast is er een uitloopweide. Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de vraag of hier sprake is van een inrichting in de zin van de Wm.
Afdeling:
De Afdeling overweegt dat verweerders geen beoordelingsvrijheid toekomt bij de vaststelling of een bedrijvigheid een inrichting in de zin van de Wm is. Aan de door verweerders gehanteerde richtlijn van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de Hygiëne van het Milieu komt dan ook geen doorslaggevende betekenis toe. Niet is gebleken van een op winst gerichte bedrijfsmatige exploitatie door belanghebbende. Gelet hierop kan naar het oordeel van de Afdeling het houden en fokken van deze honden niet worden aangemerkt als bedrijfsmatig handelen. Evenmin is, mede gelet op het geringe aantal honden waarmee wordt gefokt, in dit geval sprake van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. Dit leidt tot de conclusie dat niet kan worden gesproken van een inrichting in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wm. Terecht hebben verweerders zich dan ook op het standpunt gesteld dat zij niet bevoegd waren tot het nemen van een besluit tot toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen.