E03.97.0263 Wierden
Onderwerp: Functieverandering - splitsing, bescherming voormalige agrarische bedrijfswoning t.o.v. stankhinder van voormalige eigen bedrijf, categorie-indeling, stankhinder
Inleiding:
De inrichting is ontstaan door opsplitsing in 1980 van een bedrijf in enerzijds een varkenshouderij (waarvoor bij bestreden besluit een oprichtingsvergunning is verleend) en anderzijds een melkrundveehouderij. De melkrundveehouderij wordt gedreven door de vader van de vergunningaanvrager. Stal A van de varkenshouderij ligt op 13 meter van de bedrijfswoning van de melkrundveehouderij. Verweerders hebben zich op het standpunt hebben gesteld dat de bedrijfswoning van de melkrundveehouderij geen stankgevoelig object is
Afdeling:
Verweerders hebben het onderdeel over de functieverandering uit paragraaf 2, subparagraaf 2.2, onder 6, derde alinea, van de Richtlijn 1996, als uitgangspunt genomen. De Afdeling acht dit niet in strijd met het recht. De woning van de melkrundveehouderij wordt evenals vóór de bedrijfssplitsing bewoond door de vader van vergunningaanvrager. Gebleken is dat de varkensstallen sinds de bouw in 1970 niet meer zijn uitgebreid en dat zich geen wijzigingen hebben voorgedaan in de bedrijfsvoering en het aantal gehouden mestvarkens.
De varkenshouderij en de melkrundveehouderij liggen binnen hetzelfde in het bestemmingsplan vastgelegde bouwblok. Deze vergunning brengt geen wijziging aan in de bedrijfsgebouwen en het aantal dieren van de varkenshouderij, maar omvat de gebouwen en betreft dieren van de soort die voorheen werden gehouden in de ongesplitste inrichting. Dit betekent dat de stankhinder feitelijk niet toeneemt ten opzichte van de situatie waarin de varkenshouderij en de melkrundveehouderij één inrichting vormden. De situatie komt derhalve in feite overeen met de situatie die is beschreven in genoemd onderdeel van de Richtlijn 1996 waarin een woning onder de aangegeven voorwaarden geen stankgevoelig object is in de zin van de Richtlijn 1996. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de bedrijfswoning van de melkrundveehouderij geen stankgevoelig object is (Red.: ten opzichte van het voormalige eigen bedrijf) in de zin van de Richtlijn 1996. (Redactionele opmerking: Voor wat betreft omliggende agrarische bedrijven zal deze woning waarschijnlijk als een categorie IV beoordeeld worden).
Bodem: Er is hier terecht afgezien van het voorschrijven van een nulsituatie-onderzoek.