Wanneer is een losse opslag een zelfstandige inrichting?
Vraag
Wanneer is een losse opslag een zelfstandige inrichting?
Antwoord
Zelfstandige inrichting
Als de opslag geen onderdeel is van een agrarisch bedrijf, kan een (mest)opslag zelfstandig een inrichting zijn. Er is sprake van een zelfstandige inrichting:
- als de opslag onder een categorie in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) valt
- én voldoet aan de omschrijving van het begrip 'inrichting' in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (Wm).
Categorie Bor
De opslag van vaste mest is genoemd in categorie 7.1 onder a van het Bor. De opslag van 10 m3 of minder dierlijke of andere organische vaste meststoffen valt niet onder categorie 7.1. Categorie 7.2 regelt deze uitzondering.
Begrip inrichting
Artikel 1.1 lid 1 Wm verstaat onder een inrichting: 'elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht'. De criteria zijn:
- de bedrijvigheid moet bedrijfsmatig of in een bedrijfsmatige omvang worden verricht
- het moet gaan om een de bedrijvigheid die 'pleegt te worden verricht': een vaste duur (gedurende een zekere tijd een vaste locatie) of een zekere continuïteit (met een zekere regelmaat)
- het binnen een zekere begrenzing plaats te vinden
Dit toegepast op opslag van vaste mest betekent:
- opslag van vaste mest met een omvang van minstens 10 m3
- eenmalig gedurende langere tijd of periodiek terugkerend gedurende een bepaalde periode (bijvoorbeeld elk jaar een bepaalde periode)
- er is sprake van een zekere 'plaatsgebondenheid'; opslag op een bepaalde locatie
De opslag hoeft niet op exact dezelfde locatie op de akker of het weiland plaats te vinden. Uit ABRvS nr. 199903110/1 en 2 (op te vragen bij de Raad van State) van 7 december 1999 blijkt dat ook een tijdelijke opslag van kippenmest op het akkerbouwland gelegen bij de kuikenmesterij een permanent karakter kan hebben. Acht keer per jaar werd na elke mestperiode de aanwezige mest verwijderd en opgeslagen op verschillende plaatsen op de bij de mesterij behorende grond. De mest werd vervolgens op een moment gedeeltelijk over deze grond verdeeld en verdeeld over land van derden. De rechter oordeelde dat sprake was van een permanent karakter.
In lijn met deze uitspraak is de verwachting dat een mestopslag, die tijdelijk van aard is, maar ieder seizoen op een andere locatie op de landerijen van de veehouderij aanwezig is (dus een regelmatig terugkerende activiteit) een inrichting is.
Geen inrichting
Als een losse opslag van mest géén onderdeel van een inrichting en ook geen zelfstandige inrichting is, dan geldt uitsluitend artikel 3.47 van paragraaf 3.4.5 Activiteitenbesluit. Dit volgt uit artikel 1.4a Activiteitenbesluit, dat bepaalt dat voor lozen vanuit agrarische activiteiten de eisen van het Activiteitenbesluit gelden. De eisen van 3.47 gelden alleen als de opslag groter is dan 3 m3 (artikel 3.45 Activiteitenbesluit).
Artikel 3.48 en artikel 3.49 gelden niet omdat dit geen lozingseisen zijn, al lijkt dat op het eerste gezicht wel zo. Artikel 3.48 gaat over het aanleggen van een vloeistofdichte voorziening (een preventieve maatregel die ook een gunstig gevolg heeft voor het oppervlaktewater) en is geen lozingseis. Artikel 3.49 regelt afstand tot oppervlaktewater en afdekking van opslag en is ook geen lozingseis.
Onderdeel van een inrichting
De opslag kan onderdeel zijn van de inrichting. Namelijk als de opslag op een weiland of akker in de directe omgeving van de veehouderij ligt. Het gaat dan om één inrichting. In de jurisprudentie gaat het om één inrichting bij 'de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.' Bijvoorbeeld in de uitspraak ABRvS nr. 200608759/1 van 9 mei 2007 (Oosterhout), die gaat over een mestopslag op een terrein van de veehouderij en daarmee onderdeel is van de inrichting.