200204871/1 Echt-Susteren

Onderwerp: m.e.r.-plicht, drempelwaarde

Inleiding:
Er is een oprichtingsvergunning verleend voor onder meer een varkenshouderij voor het houden van 160 kraamzeugen, 2.520 gespeende biggen, 11 dekberen, 545 guste/dragende zeugen, 2.772 vleesvarkens en 2.772 opfokzeugen. Volgens appellanten is ten onrechte geen MER opgesteld. In onderdeel C van de bijlage behorende bij het Besluit m.e.r. is in categorie 14 als merplichtige activiteit onder meer aangewezen de oprichting van een inrichting voor het fokken, mesten of houden van varkens met meer dan 900 plaatsen voor zeugen. Bij het bestreden besluit is geen MER overgelegd. Het geding spitst zich toe op de vraag of de opfokzeugen moeten worden meegesteld voor de bepaling van het aantal zeugen.

Afdeling:
Het Besluit maakt geen onderverdeling in soorten zeugen. Uit de nota van toelichting bij het Besluit van 7 mei 1999, houdende wijziging van het Besluit m.e.r. blijkt dat voor het bepalden van de drempelwaarden wordt uitgegaan van "plaatsen" , zijnde de nominale capaciteit van de inrichting zoals weergegeven op het aanvraagformulier. Gebleken is dat een opfokzeug een varken is dat zich bevindt in de fase tussen gespeende big en geslachtsrijpe zeug. Het gewicht van de in de inrichting gehouden opfokzeugen varieert van 25 tot ongeveer 130 kilogram. Een aantal opfokzeugen zal dienen ter vervanging van een deel van de guste/dragende zeugen. De overige worden in een periode tussen de 70 en 230 dagen van het bedrijf afgevoerd en geleverd aan vermeerderingsbedrijven (Redactionele opmerking: Op vermeerderingsbedrijven zullen ze als zeugen worden ingezet.) Gezien het aantal te houden opfokzeugen, de leeftijd daarvan en de hiermee samenhangende belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, wordt volgens de Afdeling hier de drempelwaarde van 900 plaatsen voor zeugen overschreden. Dat de emissiefactor van opfokzeugen hier lager is dan die van volwassen zeugen doet hieraan niet af, nu de nominale capaciteit van de inrichting bepalend is voor de drempelwaarde en niet de emissiefactor van de dieren. Ten onrechte is hier bij de aanvraag  dus geen MER overgelegd.

(Redactionele opmerking: In tegenstelling tot wat er in de Handreiking ammoniak en veehouderij is aangegeven vallen opfokzeugen dus blijkbaar niet in alle gevallen onder mestvarkens (categorie D3 Rav) )

Datum uitspraak:
9 april 2003
Zaaknummer:
200204871/1
Vindplaats:
M en R 2003-6/72
Instantie:
gemeente



MER

milieueffectrapport (het rapport)