BBT bij ippc-bedrijven veehouderij
Op deze pagina staat hoe de regels werken voor het toepassen van BBT bij ippc-veehouderijen. Het gaat om de regels van de Wabo, de BBT-conclusies en de verschillende AMvB's.
Alle bedrijven moeten minimaal aan de Beste Beschikbare Techniek (BBT) voldoen. Het begrip Beste Beschikbare Technieken (BBT) staat voor de meest doeltreffende methoden die technisch en economisch haalbaar zijn, om emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu van een bedrijf te voorkomen of te beperken. Ippc-bedrijven moeten daarbij voldoen aan de BBT-conclusies. Ook is het mogelijk om verdergaande technieken toe te passen.
Juridische grondslag BBT
In artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat de definitie van BBT. Artikel 2.14 lid 1 onder c Wabo zegt dat bevoegd gezag bij het verlenen van de omgevingsvergunning milieu in acht moet nemen dat het bedrijf BBT toepast. Artikel 5.4 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Regeling omgevingsrecht (Ror, art. 9.2 t/m 9.4) geven aan hoe BBT wordt bepaald. Artikel 9.2 Ror zegt dat het bevoegd gezag bij de bepaling van de voor de inrichting in aanmerking komende BBT rekening moet houden met:
- de relevante BBT-conclusies en
- Nederlandse informatiedocumenten over BBT die zijn opgenomen in de bijlage bij de regeling
Ippc-bedrijven
Ippc-bedrijven zijn type C bedrijven en altijd vergunningplichtig. De BBT-afweging vindt daarom plaats in de omgevingsvergunning milieu. Bij het bepalen van BBT bij een ippc-veehouderij moeten een aantal documenten betrokken worden. Dit zijn:
- De ippc-beleidslijn voor ammoniak. Deze vervalt met de Omgevingswet.
- De in februari 2017 gepubliceerde BBT-conclusies.
- Bestaande algemene regels, namelijk het Besluit emissiearme huisvesting en het Activiteitenbesluit.
Het bevoegd gezag moet bovenstaande documenten bij de beoordeling van een ippc-vergunning in ieder geval gemotiveerd meenemen. Daarnaast kan het bevoegd gezag andere beschikbare informatie gebruiken om tot een oordeel te kunnen komen. Een voorbeeld van andere informatie is het BREF-document waarop de BBT-conclusies zijn gebaseerd.
BBT-conclusies
In februari 2017 zijn de Europese BBT-conclusies intensieve veehouderij gepubliceerd. Bevoegde gezagen zijn verplicht ervoor te zorgen dat reeds verleende vergunningen voor veehouderijen binnen vier jaar overeenkomen met deze conclusies (art. 5.10 Bor). Dat houdt in dat - wanneer nodig- binnen vier jaar een vergunning moet worden aangepast. Het bevoegd gezag kan daarvoor de vergunning ambtshalve aanpassen (art. 2.31 Wabo). Zie voor meer informatie over actualiseren de Handleiding ippc.
BBT en verlaten grondslag aanvraag
Bij ambtshalve wijziging van de omgevingsvergunning milieu mag de grondslag van de aanvraag niet worden verlaten. Voor het voorschrijven van BBT maakt de wet een uitzondering. Dan is het stellen van voorschriften mogelijk, ook al wordt de grondslag van de aanvraag verlaten. Zie 2.31a Wabo. Hiermee kan het bevoegd gezag dus een andere of extra emissiereducerende maatregel voorschrijven dan in de geldende vergunning staat.
Het is niet toegestaan om een compleet andere activiteit voor te schrijven. Of iets wat niet realiseerbaar is. Het bevoegd gezag mag bijvoorbeeld geen legpluimvee voorschrijven in plaats van vleespluimvee.
BBT-conclusies gaan vóór andere amvb's
Het is mogelijk om voorschriften aan een vergunning te verbinden die afwijken van een algemene maatregel van bestuur, zoals het Besluit emissiearme huisvesting of het Activiteitenbesluit. Dit kan als dit nodig is om de BBT-conclusies te kunnen implementeren. Dit staat in artikel 2.22, lid 5, van de Wabo.
Besluit emissiearme huisvesting (Besluit huisvesting)
Het stalsysteem moet voldoen aan de maximale emissiewaarden voor ammoniak en fijnstof van het Besluit emissiearme huisvesting (als die van toepassing zijn). De maximale emissiewaarden zijn gebaseerd op BBT. Omdat het BBT op rijksniveau betreft is geen rekening gehouden met individuele bedrijfsomstandigheden, zoals de omvang van het bedrijf. Er is geen maatwerkmogelijkheid voor het bevoegd gezag voor meldingsplichtige bedrijven (type B-bedrijven) om af te wijken van de maximale emissiewaarden uit het Besluit huisvesting. Deze mogelijkheid is er wel bij ippc-bedrijven.
Bij het vaststellen van de maximale emissiewaarden weegt de wetgever ook andere aspecten mee. Zoals geur, energie- en waterverbruik en het ontstaan van afvalproducten. Een emissiearm systeem dat als BBT wordt aangemerkt voor ammoniak mag namelijk geen negatief effect hebben op een ander aspect. De Raad van State heeft dit voor geur zodanig geïnterpreteerd dat een techniek die aan de maximale emissiewaarde voor ammoniak in het Besluit huisvesting voldoet, ook voor geur voldoet. Ondanks dat het Besluit huisvesting niet op geur ziet. Voor relevante uitspraken zie bv. Rechtbank Limburg, AWB - 14,41u, 14,42u, 14,43u en 14,159u (13 mei 2015, Bergen Limburg), waarin wordt verwezen naar:
- ABRvS, 200804185/1, 1 juli 2009, Eersel
- ABRvS, 200807016/1/M2, 12 augustus 2009, Heeze-Leende
- ABRvS, 200905744/1/M2, 20 januari 2010, Dalfsen.
De keuze van de technieken uit de lijst met BBT-conclusies
Bij sommige BBT-conclusies, zoals voor ammoniak, staan cijfers genoemd waaraan het bedrijf moet voldoen, een emissieniveau. Dit is de zogenaamde BAT-GEN range. BAT-GEN staat voor: aan de BBT geassocieerde emissieniveau. Dit is een soort maximale emissiewaarde range. Binnen deze range is sprake van BBT. Bij andere conclusies staat een lijst van verschillende maatregelen genoemd. Normaal zijn de maatregelen in de BBT-conclusies haalbaar voor de sector. Tenzij bij een techniek onder toepasbaarheid een voorbehoud is gemaakt.
De BBT-conclusies geven door het geven van een range beoordelingsvrijheid aan het bevoegd gezag. Niet alle genoemde maatregelen, of de strengste waarde van de range, is bij elk ippc-bedrijf haalbaar en betaalbaar. Dit hangt namelijk af van onder andere:
- het soort bedrijf
- of het een bestaande of nieuwe stal is
- de inrichting van de bestaande stallen
- de grootte van het bedrijf
- het soort dieren of concept, et cetera
De financiële situatie van het bedrijf is geen factor die meegewogen kan worden.
Er is zoveel diversiteit in stallen dat er niet in alle gevallen een standaard BBT past, dit is maatwerk per bedrijf. Voor het ene bedrijf zal daarom de strengste maatregel of de laagste emissiewaarde haalbaar en betaalbaar zijn. Voor het andere bedrijf is de BBT ergens in het midden of zelfs het meest minimale. Het is dus niet zo dat wanneer een bedrijf aan de simpelste techniek uit de BBT-conclusies voldoet, het ippc-bedrijf meteen aan BBT voldoet. Het bevoegd gezag moet de beoordeling maken wat de BBT precies is. Bij de afwegeling speelt ook de kosteneffectiviteit van een maatregel een rol. Het bedrijf moet desgewenst gegevens aanleveren om de afweging te kunnen maken (art. 2.31a Wabo). Zie ook de handleiding ippc – voldoet de installatie aan BBT.
Besluit huisvesting in relatie tot BBT-conclusies
In veel gevallen kan het bevoegd gezag in de beoordeling van de passende BBT aansluiten bij de maximale emissiewaarden uit het Besluit huisvesting, als deze voor een diercategorie zijn vastgesteld. Als uit de individuele beoordeling van het ippc-bedrijf blijkt dat de maximale emissiewaarde te hoog (ofwel niet streng genoeg) is, kan het bevoegd gezag gemotiveerd afwijken van de maximale emissiewaarde van de algemene regels.
Is er geen maximale emissiewaarde vastgesteld voor een diercategorie? Dat betekent niet automatisch dat er geen reducerende BBT-technieken zijn. In de vergunning van een type C-bedrijf zal altijd een BBT afweging voor elke aanwezige diercategorie gemaakt moeten worden voor de relevante emissies fijnstof, ammoniak en geur. Als er reducerende maatregelen verkrijgbaar zijn en deze zijn voor die diercategorie bij een bedrijf met een bepaalde omvang haalbaar en betaalbaar, dan moet deze maatregel, of een gelijkwaardige maatregel, worden voorgeschreven. Het is aan te raden dat in samenspraak met het bedrijf de exacte maatregel te bepalen. Voor een voorbeeld voor de bepaling van haalbaar en betaalbaar zie de pagina over de BBT-conclusie fijnstof.
Door het stelsel van het Activiteitenbesluit is het niet mogelijk om voor niet-ippc-bedrijven (type B-bedrijven) zelf een BBT vast te stellen. Het is namelijk niet mogelijk om maatwerkvoorschriften te stellen over emissies van geur, ammoniak en fijnstof.
Citaat handleiding BBT bij nieuwe installaties : Bij het oprichten van een nieuwe installatie moet de vergunningverlener ervan uitgaan dat door toepassing van de beste beschikbare technieken de installatie beter zal presteren dan bestaande installaties. Daardoor zal het BBT emissieniveau vaak aan de onderkant (dat is de strengste kant) van de bandbreedte liggen.
Verdergaande technieken
In Nederland is via het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij invulling gegeven aan BBT voor een aantal stoffen (ammoniak en fijnstof) en bij een aantal diercategorieën voor bestaande (bij ammoniak) en nieuwe (bij ammoniak en fijnstof) stallen. Het besluit huisvesting is een rijksinvulling van de BBT-eis. Als uit de BBT-conclusies blijkt dat voor een bepaalde stal een strengere BBT-eis moet gelden dan in het Besluit huisvesting is vastgesteld, dan is dit feitelijk een verdergaande techniek ten opzichte van de rijkseisen. De verdergaande techniek is gebaseerd op de BBT-conclusies. De term verdergaande techniek is verwarrend. Want invulling geven aan de BBT-conclusies is alsnog weer BBT. Het is alleen verdergaand ten opzichte van rijksregels, maar nog steeds BBT.
Andersom geldt, als de landelijk ingevulde BBT-eis strenger is dan uit de BBT-conclusies volgt, de landelijke norm BBT is.
Plaatselijke omstandigheden kunnen reden zijn om verder te gaan dan BBT. Dit is geïmplementeerd vanuit de Richtlijn Industriële Emissies.
Voor ammoniak is het eisen van verdergaande technieken ingevuld via de Wet ammoniak en veehouderij, artikel 3 lid 3. Via de Beleidslijn ippc-omgevingstoetsing is hier een landelijk kader aan gegeven. De Beleidslijn is aanwezen als BBT-document. Met de Beleidslijn kan het bevoegd gezag beslissen of en in welke mate strengere emissie-eisen in de milieuvergunning moeten worden opgenomen.
In de Beleidslijn worden strengere eisen gesteld voor nieuwe stallen bij installaties met emissies hoger dan 5000 kg en 10.000 kg ammoniak per jaar. De onderbouwing daarvoor is de grootte van de bedrijven (milieubelasting) en de plaatselijke milieuomstandigheden, namelijk de achtergrondconcentratie ammoniak. Het toepassen van de Beleidslijn is in diverse uitspraken bevestigd.
Voor fijnstof uit stallen kunnen ook verdergaande eisen worden gesteld bij ippc-bedrijven dan de eisen die die volgen uit het Besluit huisvesting. Dit kan met artikel 2.22 lid 5 van de Wabo.
Voor geur zijn geen rijkseisen voor BBT vastgesteld. Er kan vanwege plaatselijke omstandigheden wel aanleiding bestaan om voor de ene veehouderij strengere eisen te stelen dan voor de andere veehouderij.
Minder streng dan BBT-conclusies
De wet biedt de mogelijkheid om minder strenge eisen te stellen dan volgt uit de BBT-conclusies. Dit kan alleen in heel bijzondere situaties. Lees hier meer over in de handleiding ippc. In de veehouderij komt zo'n bijzonder situatie in de praktijk niet voor. Het is dan niet mogelijk om minder strenge eisen te onderbouwen.