ABRvS 200801785/1, 4 maart 2009 (Revisievergunning Overijssel)
Essentie:
- Er is geen rechtstreeks beroep op Europese richtlijnen over luchtkwaliteit aan de orde, want het enkele, niet nader onderbouwde, beroep daarop vormt geen aanleiding voor oordeel dat deze richtlijnen niet naar behoren in de Wet milieubeheer zijn omgezet.
- Het bevoegd gezag heeft onvoldoende gemotiveerd dat de op- en overslag activiteiten irrelevant zijn voor de luchtkwaliteit.
Toetsingskader: Wet milieubeheer (titel 5.2)
Betreft: Besluit van provincie Overijssel (GS) tot verlening van een revisievergunning aan een inrichting voor onder meer het op- en overslaan van afvalstoffen
Relevante overwegingen:
2.10. [appellant] vreest voor luchtverontreiniging en doet in dit verband een beroep op de Wet luchtkwaliteit en het Besluit luchtkwaliteit 2005 en een rechtstreeks beroep op de Europese richtlijnen over luchtkwaliteit.
2.10.1. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) volgt dat de uitvoering van een richtlijn de volledige toepassing ervan moet verzekeren. Het Hof heeft overwogen dat de vaststelling van nationale maatregelen die een richtlijn naar behoren uitvoeren, niet tot gevolg heeft dat de richtlijn niet langer gevolgen heeft, en dat een lidstaat ook na vaststelling van deze maatregelen gehouden blijft daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn te verzekeren. Derhalve kunnen particulieren zich voor de nationale rechter tegenover de staat beroepen op bepalingen van een richtlijn die inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk en voldoende precies zijn, in alle gevallen waarin de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk verzekerd is, dit wil zeggen niet alleen in geval van niet-uitvoering of onjuiste uitvoering van deze richtlijn, maar ook ingeval de nationale maatregelen die de betrokken richtlijn naar behoren uitvoeren niet zodanig worden toegepast dat het met de richtlijn beoogde resultaat wordt bereikt (arrest C-62/00, Marks & Spencer, Jur. 2002, p. I-6325 e.v. op p. 6358-6359, ov. 26-27).
2.10.2. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 2007, 414). Bij deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 ingetrokken en is titel 5.2 van de Wet milieubeheer over luchtkwaliteitseisen in werking getreden. Uit het overgangsrecht van de wet van 11 oktober 2007 volgt dat deze wet van toepassing is op het bestreden besluit omdat dit is genomen na inwerkingtreding van deze wet.
Het enkele, niet nader onderbouwde, beroep van [appellant] op de Europese richtlijnen over luchtkwaliteit vormt geen aanleiding voor het oordeel dat deze richtlijnen niet naar behoren zijn omgezet in titel 5.2 van de Wet milieubeheer of dat de volledige toepassing van deze richtlijnen niet daadwerkelijk is verzekerd. Een rechtstreeks beroep op deze richtlijnen kan in dit geval dan ook niet aan de orde zijn.
Aangezien in het bestreden besluit het Besluit luchtkwaliteit 2005 als toetsingskader is gehanteerd, is het besluit in zoverre in strijd met titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze beroepsgrond slaagt.
De Afdeling ziet aanleiding te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand kunnen worden gelaten.
2.10.3. In de considerans van het bestreden besluit heeft het college gesteld dat de emissie van zwevende deeltjes en van stikstofdioxide door de inrichting verwaarloosbaar is. In de considerans is de uitkomst weergegeven van een berekening van de emissie van deze stoffen door de verkeersbewegingen van en naar de inrichting. Op basis van deze berekening wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide. Het college stelt zich op het standpunt dat van de overige activiteiten van de inrichting geen relevante emissie van de voornoemde stoffen is te verwachten. De Afdeling acht, gelet op de aard van de overige vergunde activiteiten, waaronder het overslaan van ten hoogste 10.000 ton bouw- en sloopafval per jaar, zonder nadere motivering onvoldoende inzichtelijk dat wordt voldaan aan de ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geldende grenswaarden voor zwevende deeltjes en stikstofdioxide. Onder deze omstandigheden bestaat er geen aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.