3.3.2 Wanneer kan een oppervlaktebron als puntbron benaderd worden?

Bij de verspreiding vanuit een oppervlaktebron is de ruimtelijke uitgestrektheid kenmerkend. Als andere aspecten dominant zijn, kan het de voorkeur verdienen om het karakter van een oppervlaktebron los te laten. Bij de keuze van het brontype moet worden ingeschat welk proces dominant is bij verspreiding. Wanneer een bron wel een zekere uitgestrektheid heeft, maar overigens niet voldoet aan de omschrijving uit paragraaf 3.2, kan een oppervlaktebron soms beter als puntbron worden opgegeven, zodat met deze andere aspecten rekening kan worden gehouden. Voor de volgende situaties is dit nader uitgewerkt:

  • de emissie is niet gelijkmatig verdeeld over het oppervlak (zie vraag 3);
  • de bron ligt hoger dan grondniveau (zie vraag 4);
  • rondom of in het oppervlak bevinden zich obstakels zoals gebouwen (zie vraag 5);
  • er treedt pluimstijging op door warmte-inhoud of impuls (zie vraag 6);
  • de oppervlaktebron is verhoogd.

Bij receptorpunten op grotere afstand van de bron geeft een oppervlaktebron bij benadering dezelfde immissies als een puntbron, mits de overige bronkenmerken niet verschillen. In die situaties kan een oppervlaktebron dus als puntbron worden doorgerekend. Zie ook paragraaf 3.4 (invloed op de uitkomsten).