2.3.1 Invoer normale toepassing ruwheidslengte

Voor iedere verspreidingsberekening moet één ruwheidslengte worden ingevoerd. De implementaties van het NNM gebruiken de automatische ruwheidsbepaling van de PreSRM module, die in de modellen is ingebouwd. Deze PreSRM bepaalt de ruwheid van het rekengebied (met minimale afmetingen 2 x 2 km) op basis van landgebruik gegevens (LGN5+) uit 2003-2004 (afgeleid van satellietgegevens) De ruwheid is gegeven in ruimtelijke vakken van 1 x 1 km en wordt desgewenst gemiddeld over het rekengebied[1]. Daarbij wordt een omhullende bepaald van alle receptorpunten tot een rechthoek. Van deze omhullende wordt vervolgens geëist dat de afstand tussen de receptorpunten minimaal 2 km is (in zowel noord-zuid als oost-west richting). Als er 1 receptorpunt is, wordt het gebied opgerekt met 1 km naar alle zijden. Als er meerdere receptorpunten zijn, worden voor de locatie de X- en Y-coördinaten van alle receptorpunten gemiddeld en vanuit dit punt wordt het rooster naar alle zijden symmetrisch opgerekt tot een gebied van 2 bij 2 km. Een gebied van 1,5 bij 2,5 km wordt dus opgerekt tot 2,0 bij 2,5 km. De gebruiker heeft de mogelijkheid de automatisch gegenereerde waarde te overrulen. Het is immers goed mogelijk dat na 2004 het rekengebied drastisch is veranderd door bebouwing, aanleg parken, bosschages, industrieën. Ook kan het zijn dat de bronnen en receptorpunten sterk afwijkende posities hebben. In dat geval wordt een onderbouwde afwijkende waarde ingevoerd. Onderstaande is dan een hulp om een juiste waarde te bepalen.

In Nederland voorkomende typische waarden voor de ruwheidslengte zijn weergegeven in tabel 2.1.

Tabel 2.1 Typische ruwheidslengten in verschillende gebiedstypen

Tabel 2.1 Typische ruwheidslengten in verschillende gebiedstypen

Ruwheidslengte

Gebiedstype

Zee z0 = 0,0002 m

Open zee of meer, met een vrije strijklengte van tenminste 1 km (ongeacht de hoogte van de eventuele golven).

Glad z0 = 0,005 m

Landoppervlak zonder merkbare obstakels of begroeiing. Bijvoorbeeld wad, strand, ijsvlakte, sneeuwlandschap zonder bomen.

Open z0 = 0,03 m

Vlak land met alleen oppervlakkige begroeiing (gras) en soms geringe obstakels. Bijvoorbeeld startbanen, weideland zonder windsingels, braakliggend bouwland.

Ruwweg open z0 = 0,1 m

Bouwland met regelmatig laag gewas, of weideland met sloten die minder dan 20 slootbreedten van elkaar liggen. Verspreide obstakels (lage heggen, enkelvoudige rijen kale bomen, alleenstaande boerderijen) kunnen voorkomen op onderlinge afstanden van minstens 20 x hun eigen hoogte.

Ruw z0 = 0,25 m

Bouwland met afwisselend hoge en lage gewassen. Grote obstakels (rijen gebladerde bomen, lage boomgaard enzovoort) met onderlinge afstanden van omstreeks 15 x hun hoogte. Boomkwekerijen (jonge bomen), maïsvelden en dergelijke.

Zeer ruw z0 = 0,5 m

Obstakelgroepen (grote boerenhofsteden, stukken bos en dergelijke) gescheiden door open ruimten van ongeveer 10 x de typische obstakelhoogte. Ook verspreid struikgewas, jong dicht opeen geplant bos en boomgaardgebieden.

Gesloten

z0 = 1,0 m

Bodem regelmatig en volledig bedekt met vrij grote obstakels, met tussengelegen ruimten niet groter dan een paar obstakelhoogten. Bijvoorbeeld grote bossen, laagbouw in dorpen en kleine steden.

De gemiddelde gebouwhoogte is maximaal 10 m.

Stadskern

z0 ≥ 2 m

Centrum van grote stad met afwisselend laag- en hoogbouw. Ook: bossen met grote oude bomen en veel onregelmatige open plekken.

Stadskern

z0 = 2 m

Er zijn veel gebouwen met een hoogte van 10 m tot 25 m.

Stadskern

z0 = 3 m

Er zijn veel gebouwen met een hoogte van 20 m tot 50 m of meer.

De figuren 2.1, 2.2 en 2.3 (afkomstig van Wieringa [2]) geven voorbeelden van enkele ruwheidslengten (de genoemde ruwheden wijken iets af van de ruwheidsklassen in tabel 2.1).

Open landschap

Figuur 2.1 Tamelijk open landschap z0 ≈ 0,05 – 0,1 m

Ruw landschap

Figuur 2.2 Tamelijk ruw landschap, z0 ≈ 0,2 m

Zeer ruw landschap

Figuur 2.3 Zeer ruw landschap, z0 ≈ 0,5 m

De omschrijvingen zijn gebaseerd op ‘Windklimaat van Nederland’ [2] en op enkele punten aangepast (bijvoorbeeld voor de stedelijke gebieden zijn de omschrijvingen aangevuld met concrete aanwijzingen gebaseerd op de hoogte van de aanwezige obstakels). De gemiddelde obstakelhoogte wordt afgeleid van de zichtbepalende gebouwen, echt middelen is niet mogelijk en ook niet nodig.

De ruwheidslengte die als invoer voor een verspreidingsberekening wordt gebruikt, wordt gebaseerd op het gebied dat wordt omsloten door de receptor(en). Het gebied op basis waarvan de ruwheid wordt bepaald, is in alle gevallen minimaal 2 km in doorsnee.

De keuze van de meest toepasselijke waarde voor de ruwheid wordt gebaseerd op de omschrijvingen uit tabel 2.1 en (bij voorkeur) waarneming ter plaatse en/of een plattegrond van de omgeving.

In de volgende bijzondere situaties dient soms te worden afgeweken van de schatting op basis van een vergelijking met tabel 2.1:

Bovenstaande adviezen gelden voor gebiedsstudies, waarbij het van belang is de situatie in het hele rekengebied te kunnen beoordelen. In een aantal gevallen zijn er goede argumenten om hiervan af te wijken.

[1] De data van de ruwheidskaart zijn te downloaden vanaf https://www.rijksoverheid.nl/documenten/vergaderstukken/2012/03/15/ruwheidskaart

[2] ‘Windklimaat van Nederland’, J. Wieringa en P.J. Rijkoort, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1983