b Uitwerking
Om de doelstellingen te kunnen bereiken, worden op basis van het geformuleerde beleid bij de veroorzakers van stank maatregelen getroffen om de emissies te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. Hoewel het treffen van bronmaatregelen voorop staat kan stankhinder ook worden verminderd of voorkomen door het ruimtelijk scheiden van (potentiële) bronnen van stank en (potentieel) gehinderden. Om die reden past, indien aanwezig, binnen de contour van het hinderniveau (uitgedrukt in ge/m3) dat acceptabel wordt geacht een duidelijke terughoudendheid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen, tenzij op basis van een gedegen analyse van de lokale problematiek een andere afweging wordt gemaakt. Gelet op de ruimtelijke ordening is het zinvol bij ruimtelijke ontwikkelingen zo mogelijk met behulp van een contour, welke alleen bruikbaar is als de relatie met de hinder bekend is, een afweging te kunnen maken. Voorkeur ligt echter in het voorkomen dan wel beperken van geuremissies.
Generiek:
De bij de bronnen te treffen maatregelen worden waar mogelijk generiek geformuleerd. Dit gebeurt in richtlijnen en in algemene maatregelen van bestuur op grond van artikel 8.40 Wet milieubeheer. Het betreft onder andere de afstandsrichtlijn voor de veehouderij uit de Brochure Veehouderij en Hinderwet (1985), de Bijgestelde richtlijn met betrekking tot geurhinder bij autospuiterijen (publikatie 91-03), het Besluit brooden banketbakkerijen milieubeheer (Stb. 87, 470), het Besluit slagerijen milieubeheer (Stb. 87, 471) en het Besluit horecabedrijven milieubeheer (Stb. 92, 298).
Bedrijfstakgewijs (‘categorie 1 bedrijven'):
Voor die gevallen waar (nog) geen richtlijn of AMvB van toepassing is en waar toch sprake is van hinder, wordt waar mogelijk door branche-breed onderzoek nagegaan welke maatregelen op basis van ALARA getroffen kunnen worden en welk effect deze maatregelen hebben. De resultaten hiervan worden na overleg met de betreffende branche verwerkt in een bijzondere regeling van de Nederlandse Emissierichtlijnen Lucht (NeR). Deze vormt het richtsnoer voor de vergunningverlening waarvan overigens gemotiveerd kan worden afgeweken indien dit voor het acceptabel hinderniveau noodzakelijk of mogelijk is. Deze zogenaamde categorie-1-aanpak heeft betrekking op een zestiental bedrijfstakken; deze staan genoemd in bijlage 1 bij deze brief. (Na 1996 zijn voor 15 branches bijzondere regelingen opgenomen in de NeR. De aanduiding categorie 1 en categorie 2/3 bedrijfstakken is daarmee vervallen. Er is nu sprake van bedrijfstakken waarvoor een bijzondere regeling is opgesteld en bedrijfstakken waarvoor geen bijzondere regeling is opgesteld.)
Individueel (‘categorie 2/3 bedrijven'):
Voor bedrijven/bedrijfsterreinen waar deze aanpak niet mogelijk is, wordt een individuele aanpak voorgestaan (categorie 2: individuele bedrijven die niet vallen onder een bedrijfstakstudie en categorie 3: complexe industrieterreinen). Het bedrijf zal zelf in het kader van de vergunningprocedure moeten aangeven welke maatregelen mogelijk zijn en welk effect deze maatregelen hebben. Op basis van deze gegevens maakt het bevoegd bestuursorgaan de afweging op basis van het ALARA principe (neergelegd in artikel 8.11, derde lid Wet milieubeheer). Daarin is vastgelegd dat aan een vergunning de voorschriften worden verbonden, die nodig zijn voor de bescherming van het milieu. Voor zover door het verbinden van voorschriften aan de vergunning de nadelige gevolgen niet kunnen worden voorkomen, worden aan de vergunning de voorschriften verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden tegen die gevolgen, tenzij dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.