Type A-, B-, C- en IPPC-inrichtingen
Het Activiteitenbesluit onderscheidt type A-, B- en C-inrichtingen. Type C-inrichtingen bestaan uit inrichtingen met een IPPC-installatie en inrichtingen zonder een IPPC-installatie . Per type inrichting gelden verschillende procedures.
Type A-inrichting
Bij type A inrichtingen kunnen voorschriften uit hoofdstuk 3 of 4 van het Activiteitenbesluit gelden. Dit volgt uit artikel 1.2i van het Activiteitenbesluit. Maar in deze gevallen geldt geen meldingsplicht. Voor geur kunnen de volgende activiteiten van belang zijn bij een type-A-inrichting:
Daarnaast kunnen de geurvoorschriften uit afdeling 2.3 Lucht en geur gelden als vangnet.
Type A-inrichtingen zijn niet melding- of vergunningplichtig. Een beoordeling van de geursituatie kan wel nodig zijn bij klachten. Er is dan sprake van toezicht en handhaving. Vervolgens kan het bevoegd gezag eventueel aanvullende eisen stellen in een maatwerkbesluit op basis van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit.
Type B-inrichting
Bij deze bedrijven kunnen de voorschriften van activiteiten uit hoofdstuk 3 of 4 van het Activiteitenbesluit gelden. Daarnaast kunnen de geurvoorschriften uit afdeling 2.3 Lucht en geur gelden als vangnet.
Type B-inrichtingen zijn meldingplichtig. Het bevoegd gezag beoordeelt de melding onder meer op geur. Een herbeoordeling van de geursituatie kan nodig zijn bij klachten. Er is dan sprake van toezicht en handhaving. Vervolgens kan het bevoegd gezag eventueel aanvullende eisen stellen in een maatwerkbesluit. Ook kan een bedrijf zelf om maatwerk vragen.
Type C-inrichting
Type C-inrichtingen zijn vergunningplichtig. Hieronder vallen zowel bedrijven met een IPPC-installaties als bedrijven zonder IPPC-installaties.
Voor IPPC-installaties gelden de BBT-conclusies en BREF’s. In deze documenten is over het algemeen weinig aandacht voor geur. Maar er kunnen wel BBT-conclusies voor geur in een BREF staan. Het bevoegd gezag stelt dan geurvoorschriften vast in de vergunning. Gelden er geen BBT-conclusies dan is het Activiteitenbesluit van toepassing.
Voorschriften van activiteiten uit hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit gelden rechtstreeks voor vergunningplichtige bedrijven. Het bevoegd gezag neemt hiervoor geen voorschriften op in de vergunning. Melding aan het bevoegd gezag van activiteiten uit hoofdstuk 3 is voldoende voor vergunningplichtige bedrijven. Als de activiteit uit hoofdstuk 3 onderdeel is van een IPPC-installatie, dan is zowel een melding als een aanvraag tot wijziging van de vergunning nodig. Het bevoegd gezag kan de vergunningaanvraag in dat geval ook als melding beschouwen.
Voorschriften van activiteiten uit hoofdstuk 5 van het Activiteitenbesluit gelden ook rechtstreeks voor vergunningplichtige bedrijven. Het bevoegd gezag neemt alleen voorschriften in de vergunning op als de artikelen zelf aangeven dat het bevoegd gezag de afwijking in de vergunning regelt. Dit is voor geur niet het geval. Wel kan maatwerk voor geur in bepaalde gevallen mogelijk zijn. Voorschriften hiervoor legt het bevoegd gezag vast in een maatwerkbesluit. Bij een IPPC-installatie kan het bevoegd gezag dit ook vastleggen in een vergunning. Voor activiteiten uit hoofdstuk 5 geldt geen meldingsplicht. Wijzigingen geeft het bedrijf aan via een vergunningaanvraag.
De geurvoorschriften uit afdeling 2.3 Lucht en geur van het Activiteitenbesluit werken als een vangnet. Deze voorschriften zijn van toepassing als er geen BBT-conclusies zijn of geurvoorschriften uit hoofdstuk 3 en 5 gelden. Het bevoegd gezag kan in veel gevallen in een maatwerkbesluit aanvullende voorschriften stellen aan geur. Op basis van overgangsrecht kunnen ook nog geurvoorschriften gelden uit de vergunning.
Het bevoegd gezag beoordeelt de vergunningaanvraag onder meer op geur. Daarnaast beoordeelt het bevoegd gezag de melding van activiteiten uit hoofdstuk 3. Ook hier kan een herbeoordeling van de geursituatie nodig zijn bij klachten. Er is dan sprake van toezicht en handhaving en vervolgens eventueel herziening van het maatwerkbesluit of de vergunning.