Voorbeelden toepasbaarheid en blootstelling
De luchtkwaliteit hoeft niet op alle plekken beoordeeld te worden. Dat volgt uit het toepasbaarheidsbeginsel en het blootstellingscriterium. Hoe kun je deze criteria in de praktijk toepassen? Enkele voorbeelden gaan in op het bepalen van toetspunten in de volgende situaties:
- rondom een veehouderij
- bij een bungalowpark
- bij een tunnelmond
Voorbeeld 1: veehouderij
In het onderstaande plaatje is een veehouderij te zien. Een veehouderij is een bron van fijnstof. De dagnorm is voor fijnstof kritischer dan de jaarnorm.
Daarom is de vraag: op welke plekken is de blootstellingstijd lang genoeg ten opzichte van een dag? Die plekken zijn belangrijk voor de beoordeling van fijnstof. Dat zijn de woning van de buurman en het sportterrein (aangegeven in het lichtgrijs). Het bevoegd gezag neemt het hele sportterrein mee in de toetsing. Want het kan niet uitgesloten worden dat er ook aan de randen van het sportterrein een significante blootstellingsduur is.
De overige plekken kunnen wél uitgesloten worden van toetsing omdat ze:
- niet voor het publiek toegankelijk zijn (weiland, dit volgt uit het toepasbaarheidsbeginsel), of
- de verblijfstijd per persoon is te kort (weg, wandelpad en bos).
Het bevoegd gezag motiveert dit aan de hand van kaarten en luchtfoto's van de feitelijke situatie. Daarnaast verwijst het bevoegd gezag naar de toelichting op de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (Rbl). In dit geval liggen de toetspunten dus op de randen van de grijze vlakken.
Voorbeeld 2: bungalowpark ‘Huisjes op de hei'
Sommige plaatsen bevatten een mix aan functies. Bijvoorbeeld een bungalowpark met huisjes, zwembad, tennisbanen, wandelpaden en een parkeerplaats. Het bevoegd gezag bepaalt waar dan getoetst moet worden. Vooral de motivering is hierbij van belang.
In een voorbeeld van het bungalowpark ‘Huisjes op de hei' toetst het bevoegd gezag voor fijnstof op de rand van het park. Want ook in dit voorbeeld wil het bevoegd gezag geen mogelijke blootstellingsplekken uitsluiten van toetsing.
Daarnaast is het ook erg praktisch om de grens van het park aan te wijzen. Want deze grens staat duidelijk in het bestemmingsplan en er staat een hek omheen. Het bevoegd gezag motiveert dat het verblijf binnen de parkgrenzen vergelijkbaar is met een ‘gewoon park', zoals in de toelichting van de Rbl staat. Daarom moet het hele recreatiepark, inclusief wandelpaden en parkeerplaats getoetst worden.
Daarnaast motiveert de gemeente dat binnen het bestemmingsplan het gehele recreatiepark staat aangegeven als recreatiefunctie. Daarom kan zonder bestemmingsplanwijziging de locatie van bijvoorbeeld tennisbaan of parkeerplaats gewijzigd worden. Dat betekent dat overal binnen de parkgrenzen een hoge blootstellingstijd te verwachten is.
Stel dat het bevoegd gezag onderdelen van het park wél had uitgesloten van toetsing. Dan had het moeten motiveren waarom deze onderdelen worden uitgesloten, bijvoorbeeld omdat de blootstellingsduur te kort is. Het principe is immers: overal buiten de inrichting toetsen, behalve op plekken die vanwege toegankelijkheid of blootstelling uitgezonderd mogen worden. Zie ook de Raad van State uitspraak 200805209/1/M2.
Voorbeeld 3: tunnelmond
Er wordt een provinciale weg aangelegd met een tunnel onder een kanaal door. Het gaat om een drukke weg, met een hoge uitstoot van fijnstof en NO2, vooral uit de tunnelmond. Rond de tunnelmond bevinden zich de nooduitgangen en een aanvoerweg voor hulpdiensten. Deze wegen zijn, afgezien van calamiteiten en oefeningen, niet voor verkeer toegankelijk.
Langs het kanaal, boven de tunnel, loopt een fietspad. De dichtstbijzijnde bebouwing ligt op ca 150 meter van de tunnelmond. Het bevoegd gezag motiveert dat de nooduitgangen en aanvoerwegen voor hulpdiensten in een gangbare situatie niet voor het publiek toegankelijk zijn. Verdere berekeningen op deze plaatsen zijn daarom niet nodig.
Het fietspad langs het kanaal boven de tunnel is wel voor het publiek toegankelijk. Voor fijnstof is de bepalende norm de dagnorm. Het bevoegd gezag motiveert dat ten opzichte van een dag de verblijfstijd op het fietspad niet significant is. Voor fijnstof hoeft op die plek dan ook geen nader onderzoek worden gedaan. De dichtstbijzijnde plek waar een significante blootstellingsduur plaatsvindt, is bij de bebouwing op 150 meter. Daar zal wel getoetst worden.
Voor NO2 geldt een jaargemiddelde en een uurgemiddelde norm. Ook voor toetsing aan de jaargemiddelde norm geldt dat het verblijf op het fietspad niet significant is ten opzichte van een jaar. Ten opzichte van een uur kan op het fietspad langs het kanaal (op en langs het water staat in de toelichting op de Rbl genoemd) een significante blootstellingsduur zijn.
Voordat het bevoegd gezag hier een beslissing over neemt, laat ze daarom onderzoeken of er überhaupt sprake is van een overschrijding van de uurgemiddelde NO2 norm. Wordt de norm niet overschreden? Dan maakt het niet uit of de blootstellingsduur significant is.
Uit de monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) bleek dat een overschrijding van de urennorm voor NO2 vrijwel nooit plaatsvindt. Is er een hoge emissie uit een puntbron, zoals hier bij de tunnelmond? Dan wordt aangeraden om dit wel met een berekening aan te tonen.
Wanneer blijkt dat er toch sprake is van een overschrijding van de urennorm op het fietspad? En beoordeelt het bevoegd gezag dat de blootstellingsduur ten opzichte van een uur op het fietspad significant is? Dan kan het project niet in deze vorm doorgaan. Er zullen maatregelen nodig zijn.
Let wel: bij alléén een overschrijding van de jaarnorm van NO2 (wat vaker voorkomt) hoeft dus niet op het fietspad getoetst te worden. Dat komt omdat het verblijf daar ten opzichte van een jaar niet significant is.