2.3.2 Invoer afwijkende situatie ruwheidslengte
In een aantal gevallen zal het nodig zijn om af te wijken van de door het rekenmodel (en de PreSRM) automatisch gegenereerde waarde en om ook af te wijken van de algemene beoordeling uit de vorige paragraaf. Duidelijke voorbeelden hiervan zijn:
- Er wordt gerekend voor toekomstige situaties met duidelijk veranderd bodemgebruik
- Het centrum van de rekenpunten wijkt sterk af van het centrum van de bronnen
- De situatie op specifieke receptorpunten moet beoordeeld worden en niet primair een gebied
- De berekening heeft betrekking op de verwerking van (e-nose of) snuffelploegmetingen
- De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats op duidelijke kleinere afstanden van de bron dan 2 km èn het betreft uitsluitend lage bronnen (< 10 a 20 m)
- Invloed ‘gladde’ oppervlakken van beperkte afmetingen
Er wordt gerekend voor toekomstige situaties met duidelijk veranderd bodemgebruik
Dit zal het geval zijn wanneer berekeningen gedaan worden voor een toekomstige situatie met een nieuw industriegebied of een nieuwe woonwijk. Om de ruwheid van een industrieterrein te bepalen, wordt uitgegaan van de beschrijvingen uit tabel 2.1 en het gehele gebied tussen bron en receptor. Veelal zal voor het industrieterrein zelf een ruwheid van 1 m van toepassing zijn.
In het rekengebied is de bebouwing significant anders geworden door recente bebouwing of sloop of verplaatsing van bebouwing. Dit kan zijn dat er stadsuitbreiding heeft plaatsgevonden, dat er kassencomplexen zijn geplaatst of dat er clusters van bedrijven zijn gebouwd. De ruwheid kan geschat worden door een vergelijkbaar gebied te kiezen op een andere locatie en de ruwheid door de PreSRM te laten bepalen. De beschrijvingen uit tabel 2.1 kunnen natuurlijk ook gebruikt worden.
Het centrum van de rekenpunten wijkt sterk af van het centrum van de bronnen
Dit kan het geval zijn als de impact van een bedrijf op een gebied bepaald moet worden, dat duidelijk een ander geografisch middelpunt heeft dan de bron(nen). Bijvoorbeeld als het om een woongebied gaat dat op een zekere afstand van de bron(nen) is gegeven. Zie figuur 2.2.
Neem als voorbeeld een bedrijf dat op afstand van een woongebied wordt gepland. Het traject van bedrijf tot woningen is grasland, terwijl de woningen zelf in ruw gebeid liggen. De ruwheid wordt bepaald door het traject over het vlakke terrein en de keus voor een lage ruwheid (0,1 m) is dan een goede keuze.
Figuur 2.2 Bedrijf (links) en receptorpunten (gele stippen): verspreiding over grasland: ruwheid laag.
De situatie wordt anders als het bedrijf zelf aan de rand van een stad ligt, zie figuur 2.3. Het bovenwindse terrein bepaalt het pluimgedrag van het bedrijf. In dit geval kan beter het gebied waar de ruwheid voor gekozen wordt, uitgebreid worden met een km bovenwinds. Zie verder 'De berekening heeft betrekking op de verwerking van (e-nose of) snuffelploegmetingen'
Figuur 2.3 Bedrijf (links) en receptorpunten (gele punten) liggen beide aan randen van ruwe gebieden, vlak land ertussen in.
Het omgekeerde kan ook voorkomen: een bedrijf ligt in een stad en het receptorpunt (of punten) liggen in een verder weg gelegen locatie. In dat geval is het beter de ruwheid van het hele traject van bron naar de receptorpunt locatie te nemen. Een omhullende van bron naar receptorpunt geeft dan een goede keus voor de gemiddelde ruwheid, zie figuur 2.4.
Figuur 2.4 Bedrijf (links) en receptorpunten (gele stip): verspreiding over zowel ruw als vlak terrein: ruwheid kiezen voor omhullende van bedrijf en receptorlocatie.
De situatie op specifieke receptorpunten moet beoordeeld worden en niet primair een gebied
Een voorbeeld hiervan is weergegeven in figuur 2.3. Een algemene regel voor dit soort situaties is dat de ruwheid gekozen wordt vanaf een km bovenwind van het emissiepunt tot de receptorlocatie, zie figuur 2.5. Berekende concentraties zijn dan alleen voldoende betrouwbaar voor het specifieke receptorpunt.
Figuur 2.5 Ruwheidsbepaling voor een specifiek receptorpunt. Neem omhullende en breidt deze bovenwinds van de bron met 1 km uit.
De berekening heeft betrekking op de verwerking van (e-nose of) snuffelploegmetingen
Snuffelploegmetingen hebben altijd betrekking op situaties van een paar uur en met een duidelijke windrichting. De bepaling van de ruwheid voor deze toepassing is dan uit voorgaande voorbeelden af te leiden. Het gaat er om dat steeds goed beoordeeld wordt welk gebied de pluimverspreiding in hoofdzaak beïnvloedt in het traject van bron naar receptorpunt. In onduidelijke situaties is het veelal een goede keuze om de omhullende van bron naar receptorpunten te nemen en vanaf de bron dan 1 km bovenwinds uit te breiden, zie bijvoorbeeld figuur 2.6
Figuur 2.6 Twee voorbeelden van omhullenden van het gebied met bron plus receptorpunten, bovenwinds uitgebreid met 1 km extra terrein.
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt plaats op duidelijke kleinere afstanden van de bron
Als de bron laag is (niet meer dan tweemaal de hoogte van omliggende bebouwing) en zowel bron als receptorpunten bevinden zich in een bebouwd gebied, ook al is het een relatief klein dorp, dan kan beter de ruwheid van het tussenliggende gebied genomen worden. In de regel is dat een ruwheid van 1 m, zie figuur 2.7.
Figuur 2.7 Bedrijf (links) en receptorpunt (gele stip): verspreiding over ruw terrein: ruwheid kiezen voor alleen het gebied tussen bedrijf en receptorlocatie, het vlakke gebied rechts heeft nu geen invloed.
Invloed ‘gladde’ oppervlakken van beperkte afmetingen
Bedoeld worden situaties waarin de receptorpunten of de bronnen liggen aan wateroppervlakten met beperkte omvang zoals kleine rivieren of plassen, of grenzen aan een grasveld van een paar honderd meter. In dergelijke situaties zal de ruwheid niet verlaagd hoeven te worden naar de waarde van dat water of grasveld. Men kan gewoon de gemiddelde waarde hanteren die de PreSRM aangeeft.
Het model berekent de concentratie automatisch op een receptorhoogte van minimaal z0 +0.5m. De terreinruwheid heeft veel invloed op de mate van depositie van stoffen. Voor depositieberekeningen wordt de ruwheid op de eerder besproken wijze bepaald.
De ruwheid grijpt bij het depositieproces in op minstens twee punten: de atmosferische dispersie en de grenslaagweerstand. Beide spelen zich af op andere ruimtelijke schalen. Het model houdt hiermee geen rekening. Ook de oppervlakteweerstand (eigenschap van de bodem en begroeiing) kan overigens van belang zijn, maar ook deze differentiatie is in het NNM niet opgenomen. Oplossingen zijn steeds locatie specifiek.
Bovenstaande aanbevelingen voor de keuze van de ruwheidslengte in het NNM, wijken op sommige punten af van de aanbevelingen in technische afspraken, in de NTA 9065 Geurmeting en -berekening, en van het Paarse Boekje (hierin wordt aanbevolen om voor de keuze van de terreinruwheid naast de eigen waarneming ook gebruik te maken van de ‘kaart van Wieringa’).