3.5 Toelichting oppervlaktebron
Achtergrond oppervlaktebron
In het NNM wordt de oppervlaktebron benaderd door een serie achter elkaar en parallel aan elkaar geplaatste lijnbronnen (zie onderstaande figuur). Deze lijnbronnen zijn de mathematische uitwerking van een oneindig aantal puntbronnen die elk de gaussische pluimvorm hebben. Het aantal lijnbronnen wordt per receptorpunt intern in het rekenmodel aangepast aan de afstand van de bron tot dat receptorpunt.
De verspreiding vanuit een oppervlaktebron is aan de randen weer gaussisch van vorm. Voordat de lijnbronbenadering wordt toegepast wordt de oppervlaktebron (blauw) voor elk rekenuur eerst geprojecteerd loodrecht op de windrichting (de oppervlakte wordt constant gehouden, groene rechthoek). Door deze projectie worden de berekende immissies op sommige plaatsen overschat en op andere plaatsen onderschat met name bij langgerekte vormen. De boven- en onderzijde van de geprojecteerde bron ligt immers iets anders dan bij de oorspronkelijke bron. Zie onderstaande figuur.
Afwijkingen tussen berekende en werkelijke concentraties vinden dus vooral plaats binnen de streepjeslijnen waar oorspronkelijke bronvorm en geprojecteerde bronvorm op andere plaatsen liggen. Om deze reden is in het NNM de verhouding tussen lengte en breedte van de oppervlaktebron gelimiteerd tot 0,4 en 2,5. Voor alle receptorpunten die binnen de oorspronkelijke oppervlaktebron liggen worden de concentraties overigens weer berekend, zonder dat er geprojecteerd wordt. (daarvoor wordt dus niet het geprojecteerde oppervlak gebruikt, maar de oorspronkelijke oppervlaktevorm). Voor receptorpunten die niet in de onmiddellijke nabijheid van de oppervlaktebron liggen maakt dit allemaal niet veel uit.